Johannes 10

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie niet door de deur de schaapstal binnengaat, maar langs een andere zijde binnenklimt, hij is een dief en een rover.

WILLIBRORD

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie niet door de deur, maar langs een andere weg de schaapskooi binnengaat, hij is een dief en een rover.

2
CANISIUS

Maar die binnenkomt door de deur, is de herder der schapen.

WILLIBRORD

Maar wie door de deur binnengaat, is de herder van de schapen.

3
CANISIUS

De wachter doet hem open, en de schapen luisteren naar zijn stem; hij roept zijn eigen schapen bij hun naam, en voert ze naar buiten.

WILLIBRORD

Hem doet de deurwachter open. De schapen luisteren naar zijn stem; hij roept zijn schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten.

4
CANISIUS

En als hij al zijn schapen heeft uitgedreven, gaat hij voor hen uit; en de schapen volgen hem, want ze kennen zijn stem.

WILLIBRORD

En als hij al zijn schapen naar buiten heeft gebracht, trekt hij voor hen uit, terwijl zij hem volgen, omdat zij zijn stem kennen.

5
CANISIUS

Maar een vreemdeling zullen ze niet volgen, eerder ontvluchten; want de stem van vreemden kennen ze niet.

WILLIBRORD

Een vreemde echter zullen ze niet volgen; integendeel, zij zullen van hem wegvluchten, omdat ze de stem van vreemden niet kennen.”

6
CANISIUS

Deze gelijkenis sprak Jesus hun toe; maar ze begrepen niet, waarover Hij hun eigenlijk sprak.

WILLIBRORD

Deze gelijkenis vertelde Jezus hun, maar zij begrepen niet wat Hij hun wilde zeggen.

7
CANISIUS

Daarom zei Jesus opnieuw: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur der schapen.

WILLIBRORD

Een andere keer zei Jezus tot hen: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur van de schapen.

8
CANISIUS

Alle anderen, die Mij zijn voorafgegaan, waren dieven en rovers; maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd.

WILLIBRORD

Allen die vóór Mij zijn gekomen, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd.

9
CANISIUS

Ik ben de deur: zo iemand door Mij binnentreedt, zal hij veilig zijn, in- en uitgaan, en weiland vinden.

WILLIBRORD

Ik ben de deur. Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered; hij zal in- en uitgaan en weide vinden.

10
CANISIUS

De dief komt alleen om te stelen, te slachten en te verderven; Ik ben gekomen, opdat ze leven en overvloed hebben.

WILLIBRORD

De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen; Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten en wel in overvloed.

11
CANISIUS

Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor de schapen.

WILLIBRORD

Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen.

12
CANISIUS

Maar de huurling, die de herder niet is, en wien de schapen niet toebehoren, hij laat de schapen in de steek en slaat op de vlucht, zodra hij den wolf ziet komen; en de wolf rooft en verstrooit ze.

WILLIBRORD

Maar de huurling, die geen herder is en geen eigenaar van de schapen, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht weg; de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen.

13
CANISIUS

Want hij is een huurling, en hij heeft geen hart voor de schapen.

WILLIBRORD

Hij is dan ook maar een huurling en heeft geen hart voor de schapen.

14
CANISIUS

Ik ben de goede herder; Ik ken de mijnen, en de mijnen kennen Mij,

WILLIBRORD

Ik ben de goede herder. Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij,

15
CANISIUS

zoals de Vader Mij kent, en Ik den Vader ken. En Ik geef mijn leven voor de schapen.

WILLIBRORD

zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen.

16
CANISIUS

Ik heb ook nog andere schapen, die niet uit deze schaapstal zijn. Ook hen moet Ik leiden, en ze zullen luisteren naar mijn stem; dan zal het worden: één kudde, één herder.

WILLIBRORD

Ik heb nog andere schapen, die niet uit deze schaapsstal zijn. Ook die moet ik leiden en zij zullen naar mijn stem luisteren en het zal worden: één kudde, één herder.

17
CANISIUS

Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef, om het weer terug te nemen.

WILLIBRORD

Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef, om het later weer terug te nemen.

18
CANISIUS

Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf; Ik heb macht om het te geven, en macht om het weer terug te nemen. Dit is de opdracht, die Ik van mijn Vader ontving.

WILLIBRORD

Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf. Macht heb Ik om het te geven en macht om het terug te nemen: dat is de opdracht die Ik van mijn Vader heb ontvangen.”

19
CANISIUS

Opnieuw ontstond er onenigheid onder de Joden als gevolg van deze toespraak.

WILLIBRORD

Om deze woorden ontstond er opnieuw onenigheid onder de Joden.

20
CANISIUS

Velen van hen zeiden: Hij is bezeten en krankzinnig; waarom luistert gij naar Hem?

WILLIBRORD

Velen van hen zeiden: “Hij is van de duivel bezeten en raaskalt. Waarom luistert gij naar Hem?”

21
CANISIUS

Anderen: Dit zijn geen woorden van een bezetene. Kan een duivel soms blinden de ogen openen?

WILLIBRORD

Anderen zeiden: “Dat is geen taal van een bezetene. En kan een duivel soms de ogen van blinden openen?”

22
CANISIUS

Men vierde te Jerusalem het feest van tempelwijding; het was winter.

WILLIBRORD

In die tijd werd te Jeruzalem het feest van de tempelwijding gevierd. Het was winter,

23
CANISIUS

Toen Jesus in de tempel, in de zuilengang van Sálomon, op en neer wandelde,

WILLIBRORD

en Jezus hield zich op in de tempel in de Zuilengang van Salomo.

24
CANISIUS

omringden Hem de Joden, en zeiden tot Hem: Hoe lang houdt Gij ons nog in spanning?

WILLIBRORD

De Joden kwamen in een kring om Hem heen staan en zeiden tot Hem: “Hoelang houdt Gij ons nog in spanning? Als Gij de Messias zijt, zegt het ons dan ronduit.”

25
CANISIUS

Jesus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd, maar gij gelooft het niet. De werken, die Ik verricht in de naam van mijn Vader, die getuigen voor Mij.

WILLIBRORD

Jezus gaf hun ten antwoord: “Ik heb het u gezegd, maar gij gelooft het niet. De werken die Ik in naam van mijn Vader doe, zij leggen getuigenis over Mij af.

26
CANISIUS

Maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort.

WILLIBRORD

Maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort.

27
CANISIUS

Mijn schapen luisteren naar mijn stem; Ik ken ze, en ze volgen Mij.

WILLIBRORD

Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij.

28
CANISIUS

En Ik geef hun het eeuwig leven; ze gaan in eeuwigheid niet verloren, en niemand rooft ze weg uit mijn hand.

WILLIBRORD

Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van Mij wegroven.

29
CANISIUS

Wat mijn Vader Mij heeft gegeven, is het kostbaarste van alles, en niemand kan het roven uit de hand van mijn Vader.

WILLIBRORD

Mijn Vader immers, die ze Mij gegeven heeft, is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven.

30
CANISIUS

Ik en de Vader zijn één.

WILLIBRORD

Ik en de Vader, Wij zijn een.”

31
CANISIUS

Weer grepen de Joden naar stenen, om Hem te stenigen.

WILLIBRORD

Weer raapten de Joden stenen op om Hem te stenigen.

32
CANISIUS

Jesus antwoordde hun: Veel heerlijke werken heb Ik u namens den Vader getoond; om welk van die werken stenigt gij Mij?

WILLIBRORD

Maar Jezus zei hun: “Ik heb voor uw ogen veel goede werken verricht, die uit de Vader voortkomen; om welk van die werken wilt gij Mij stenigen?”

33
CANISIUS

De Joden antwoordden Hem: Niet om een goed werk stenigen we U, maar om godslastering; omdat Gij, een mens, Uzelf tot God maakt.

WILLIBRORD

De Joden gaven Hem ten antwoord: “Niet om een goed werk stenigen wij U, maar om een godslastering: dat Gij, een mens, Uzelf tot God maakt.”

34
CANISIUS

Jesus antwoordde hun: Staat er in uw Wet niet geschreven: Ik heb gezegd: "Gij zijt

WILLIBRORD

Jezus antwoordde hun: “Staat er niet in uw Wet geschreven: Ik heb gezegd: gij zijt goden?

35
CANISIUS

Wanneer de Schrift hen nu goden noemt, tot wie Gods woord werd gericht, en ze toch niet kan falen:

WILLIBRORD

Zij heeft hen tot wie het woord Gods gericht werd, goden genoemd, en de Schrift heeft bindende kracht.

36
CANISIUS

hoe zegt gij dan tot Hem, dien de Vader heeft geheiligd en in de wereld gezonden: Gij lastert; omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon?

WILLIBRORD

Maar waarom dan beschuldigt ge Mij, die door de Vader geheiligd en in de wereld gezonden werd, van godslastering als Ik Mijzelf Gods Zoon noem?

37
CANISIUS

Wanneer Ik de werken van mijn Vader niet doe, gelooft Mij dan niet;

WILLIBRORD

Als Ik de werken van mijn Vader niet doe, behoeft gij Mij niet te geloven,

38
CANISIUS

maar doe Ik ze wel, gelooft dan de werken, ook al zoudt gij Mij niet geloven; dan zoudt gij erkennen en weten, dat de Vader in Mij is, en Ik in den Vader ben.

WILLIBRORD

maar zo Ik ze wel doe, gelooft dan die werken, als ge Mij niet wilt geloven. Dan zult gij inzien en erkennen, dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader ben.”

39
CANISIUS

Weer zochten ze Hem nu te grijpen, maar Hij ontkwam aan hun handen.

WILLIBRORD

Toen probeerden zij opnieuw Hem te grijpen, maar Hij stelde zich buiten hun bereik.

40
CANISIUS

Nu begaf Hij zich weer naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats, waar Johannes vroeger had gedoopt; en Hij bleef daar.

WILLIBRORD

Hij ging terug naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes aanvankelijk gedoopt had, en bleef daar.

41
CANISIUS

Velen kwamen tot Hem, en zeiden: Johannes heeft wel geen enkel teken verricht; maar alles was waar, wat Johannes van Hem heeft gezegd.

WILLIBRORD

Velen kwamen tot Hem, want ze zeiden: “Johannes heeft weliswaar geen enkel teken gedaan, maar alles wat hij over deze man zei, was waar.”

42
CANISIUS

En velen geloofden daar in Hem.

WILLIBRORD

En velen begonnen daar in Hem te geloven.