Job 9

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Job antwoordde, en sprak:

WILLIBRORD

Dit was het antwoord van Job:

2
CANISIUS

Zeker, ik weet wel, dat het zo is; Maar hoe kan een mens tegenover God in zijn recht zijn?

WILLIBRORD

Ja, ik weet het, je hebt gelijk, tegenover God staat niemand in zijn recht, geen mens.

3
CANISIUS

Wanneer hij Hem ter verantwoording wil roepen, Geeft Hij niet eens op de duizendmaal antwoord;

WILLIBRORD

Treed je met Hem in het geding, duizend tegen een dat je geen verweer hebt.

4
CANISIUS

Wie heeft den Alwijze en den Almachtige Ooit ongedeerd getrotseerd?

WILLIBRORD

Zo wijs is Hij en zo sterk dat niemand Hem ongestraft kan weerstaan.

5
CANISIUS

Hem, die bergen verzet, en ze merken het niet, Ze onderstboven keert in zijn toorn;

WILLIBRORD

Bergen rukt Hij van hun plaats en ze weten het niet, in zijn toorn stoot Hij ze omver.

6
CANISIUS

Die de aarde op haar plaats doet schudden, Haar zuilen trillen ervan;

WILLIBRORD

Hij schudt de aarde: ze trilt los, wankelt op haar zuilen.

7
CANISIUS

Die de zon bevel geeft, niet te stralen, En de sterren onder een zegel legt!

WILLIBRORD

Hij beveelt de zon en ze komt niet meer op, hij dekt de sterren af en ze schijnen niet meer.

8
CANISIUS

Die de hemel uitspant, Hij alleen, En voortschrijdt over de golven der zee;

WILLIBRORD

Hij, en Hij alleen spant het hemelgewelf, legt de geweldige zee aan zijn voeten.

9
CANISIUS

Die Grote Beer en Orion schiep, Plejaden en het Zuiderkruis;

WILLIBRORD

Hij schiep de Grote Beer en Orion, de Plejaden en de sterren van het zuiden.

10
CANISIUS

Die grootse, ondoorgrondelijke dingen wrocht, En talloze wonderen!

WILLIBRORD

Grote, ondoorgrondelijke dingen brengt Hij tot stand, wonderen ontelbaar.

11
CANISIUS

Zie, Hij gaat mij voorbij, en ik zie het niet, Hij glijdt langs mij heen, ik bemerk het niet;

WILLIBRORD

Hij gaat voorbij, en ik zie Hem niet, glipt langs mij heen, en ik merk het niet eens.

12
CANISIUS

Rooft Hij: Wie zal Hem weerhouden? Wie Hem zeggen: Wat doet Gij?

WILLIBRORD

Wanneer Hij toeslaat, wie zal het beletten? Wie zal zeggen: wat doet Gij daar?

13
CANISIUS

God, die zijn gramschap niet weerhoudt: Zelfs Ráhabs helpers moesten zich onder Hem krommen!

WILLIBRORD

God laat zijn toorn niet breidelen, zelfs Rahab met zijn trawanten moet buigen voor Hem.

14
CANISIUS

Hoe zou ik Hem dan ter verantwoording roepen, Mijn woorden tegenover Hem vinden?

WILLIBRORD

Hoe kan ik dan tegen Hem in het krijt treden, naar voren brengen wat ik wil?

15
CANISIUS

Ik, die geen antwoord krijg, al heb ik ook recht, Maar mijn Rechter om genade moet smeken;

WILLIBRORD

Al sta ik in mijn recht, ik heb geen verweer, ik kan mijn rechter slechts smeken om genade.

16
CANISIUS

En al gaf Hij mij antwoord, als ik riep, Dan geloof ik niet, dat Hij naar mij zou luisteren.

WILLIBRORD

Maar Hij luistert niet eens naar mijn roepen, al weet ik zeker dat Hij me hoort;

17
CANISIUS

Hij, die mij vertrapt om een kleinigheid En mijn smarten vermeerdert om niet;

WILLIBRORD

Hij loert op me vanuit storm en wind, blijft mij wonden, ik weet niet waarom!

18
CANISIUS

Hij, die mij niet op adem laat komen, Maar mij met bitter wee overstelpt.

WILLIBRORD

Ik krijg geen kans om op adem te komen, zo overstelpt Hij mij met ellende,

19
CANISIUS

Gaat het om kracht: Hij is er, de Sterke! Gaat het om recht: Wie klaagt Hem aan?

WILLIBRORD

Gaat het om kracht, Hij is de sterkste; gaat het om recht, Hij is onschendbaar.

20
CANISIUS

Al had ik ook recht, zijn mond veroordeelde mij; Al was ik onschuldig, Hij verklaarde mij schuldig!

WILLIBRORD

Niet-schuldig word ik schuldig verklaard, zonder smet besmet bevonden.

21
CANISIUS

Ben ik onschuldig? Ik weet het zelf nu niet meer. Ik verfoei mijn bestaan: Het is

WILLIBRORD

Ik ben onschuldig! Maar het doet me niets, ik waag het erop,

22
CANISIUS

Maar daarom roep ik het uit: Onschuldigen en schuldigen slaat Hij neer!

WILLIBRORD

het maakt toch geen verschil. Ik zeg hardop: schuldig of niet-schuldig, je gaat er aan.

23
CANISIUS

Wanneer zijn gesel plotseling doodt, Lacht Hij met de vertwijfeling van de onschuldigen;

WILLIBRORD

Als een ramp onschuldigen onverhoeds treft, spot Hij nog met hun wanhoop.

24
CANISIUS

Is het land aan bozen overgeleverd, Hij bindt nog een blinddoek op het gelaat van de rechters: Want zo Hij het niet doet, Wie doet het dan wel?

WILLIBRORD

Als boosdoeners de macht hebben, en de leiders van de wereld zijn verblind, dan is dat zijn werk, of niet?

25
CANISIUS

Zo vliegen mijn dagen voorbij, Sneller nog dan een ijlbode; Zo vluchten ze weg, Zonder geluk te aanschouwen;

WILLIBRORD

En sneller dan een bode ijlen mijn dagen voorbij, verdwijnen uit het zicht, zonder enig geluk,

26
CANISIUS

Ze schieten heen als schepen van riet, Als een adelaar, die zich werpt op zijn prooi.

WILLIBRORD

rieten bootjes in een stroomversnelling, arenden wegschietend naar hun prooi.

27
CANISIUS

Denk ik, ik wil mijn jammer vergeten, Weer vrolijk schijnen en blij,

WILLIBRORD

Soms denk ik: opzij die zorgen, zet een vrolijk gezicht!

28
CANISIUS

Dan ben ik weer bang voor al mijn smarten, Wetend, dat Gij mij niet voor onschuldig houdt.

WILLIBRORD

Maar het lijden houdt mij in angst gevangen, ik weet: gij houdt mij voor schuldig.

29
CANISIUS

En wanneer ik dan toch schuldig moet zijn, Waarom doe ik mijn best, om niet?

WILLIBRORD

Als ik toch schuldig moet heten, waarom mij afbeulen voor niets?

30
CANISIUS

Al was ik mij nog zo schoon met sneeuw, En reinig mijn handen met zeep,

WILLIBRORD

Al was ik mij met zeep, al reinig ik mijn handen met loog,

31
CANISIUS

Toch ploft Gij mij neer in het vuil, Zodat mijn kleren van mij walgen.

WILLIBRORD

Gij dompelt mij weer in het vuil zodat mijn kleren vies van mij zijn.

32
CANISIUS

Neen, Gij zijt geen mens, zoals ik, dien ik ter verantwoording roep, Zodat wij te zamen voor de rechtbank verschijnen!

WILLIBRORD

Hij is geen mens zoals ik, mijn aanklacht vindt nergens gehoor, tegen Hem kan ik niet procederen;

33
CANISIUS

Ach, mocht er een scheidsrechter tussen ons zijn, Die zijn hand op ons beiden kon leggen;

WILLIBRORD

er is geen rechter bevoegd om uitspraak te doen over ons.

34
CANISIUS

Die Gods roede van mij weg zou nemen, Zodat de schrik voor Hem mij niet deerde:

WILLIBRORD

Deed Hij die stok maar weg uit zijn hand, verlamde de schrik mij niet,

35
CANISIUS

Dan zou ik spreken zonder Hem te vrezen; Maar nu er geen is, neem ik het op voor mijzelf!

WILLIBRORD

kon ik spreken, onbevreesd. Maar zo is mijn situatie helaas niet.