Job 6

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Job antwoordde, en sprak:

WILLIBRORD

Maar Job gaf ten antwoord:

2
CANISIUS

Ach, mocht mijn wrevel worden gewogen, Maar tegelijk met mijn leed op de weegschaal gelegd:

WILLIBRORD

Werd mijn lijden maar eens gewogen, mijn leed op de weegschaal gelegd,

3
CANISIUS

Want omdat het zwaarder is dan het zand aan de zee, Daarom gingen ook mijn woorden de perken te buiten.

WILLIBRORD

zwaarder zou het blijken dan al het zand aan het strand van de zee; daarom vloeit mijn mond er van over.

4
CANISIUS

Ja, de pijlen van den Almachtige blijven in mij steken, Mijn geest zuigt er het gif van op; De verschrikkingen Gods Stellen zich tegen mij in slagorde op!

WILLIBRORD

De Almachtige schiet zijn pijlen op mij af, ik word doordrenkt van hun gif; Gods verschrikkingen staan in slagorde voor mij.

5
CANISIUS

Balkt soms de woudezel bij het gras Of loeit het rund bij zijn kribbe?

WILLIBRORD

Balkt de ezel in een malse wei, loeit de os boven een gevulde trog?

6
CANISIUS

Kan het laffe zonder zout worden gegeten, Of is er smaak aan het wit van een ei?

WILLIBRORD

Zoutloze spijs is niet te eten, ze smaakt evenmin als het sap van de malve.

7
CANISIUS

Neen, ik weiger, het aan te raken, Ze zijn voor mij een walgelijke spijs!

WILLIBRORD

Zulk eten raak ik niet aan, ik walg er zelfs van.

8
CANISIUS

Ach, dat mijn bede werd verhoord, En dat God mijn wens mocht vervullen;

WILLIBRORD

O, mocht toch gebeuren wat ik wens, God mij geven wat ik verhoop;

9
CANISIUS

Dat het God behaagde, mij te verpletteren, Zijn hand zich bewoog, om mij weg te maaien.

WILLIBRORD

wilde Hij me maar verbrijzelen, laten vallen, lossnijden.

10
CANISIUS

Dat zou een troost voor mij zijn, En ik danste ondanks mijn leed: "Hij spaart mij

WILLIBRORD

Dat zou tenminste een troost zijn, jubelen zou ik ondanks dit wrede leed, want de Heilige ben ik niet ontrouw geweest.

11
CANISIUS

Want wat is mijn kracht, dat ik nu nog zou wachten, Wat mijn uitzicht, dat ik langer zou leven?

WILLIBRORD

Waar vind ik kracht om staande te blijven, uitzicht om dit alles te verduren?

12
CANISIUS

Is mijn kracht soms als die van een steen, Is mijn vlees soms van brons?

WILLIBRORD

Ik ben niet van steen; van vlees ben ik, niet van ijzer.

13
CANISIUS

Ben ik niet geheel van redding verstoken, Is iedere hulp mij niet ontzegd?

WILLIBRORD

Volkomen hulpeloos ben ik, ik zie geen uitkomst meer.

14
CANISIUS

Maar wie zijn vriend barmhartigheid weigert, Verzaakt de vrees voor den Almachtige!

WILLIBRORD

Wie ontrouw is aan zijn vriend is ontrouw tegenover de Almachtige.

15
CANISIUS

Toch zijn mijn broeders als een beek onbetrouwbaar, Als een stortbeek, die wegstroomt:

WILLIBRORD

Mijn vrienden zijn onbetrouwbaar als een beek, een bedding die leegloopt,

16
CANISIUS

Die bedekt zijn met ijs, Of bedolven onder sneeuw;

WILLIBRORD

soms overvol van smeltijs en dooiende sneeuw,

17
CANISIUS

Zodra de hitte komt, drogen zij uit, Zodra het warm wordt, zijn ze verdwenen.

WILLIBRORD

maar spoorloos in de droge tijd, onvindbaar in de zomerhitte.

18
CANISIUS

Ze buigen af van de weg, die ze gaan, En verliezen zich in de woestijn;

WILLIBRORD

Wie zijn route ervoor wijzigt belandt in de woestijn en komt om.

19
CANISIUS

De karavanen van Tema zien er naar uit, De convooien van Sjeba hebben er hun hoop op gevestigd:

WILLIBRORD

Of het karavanen zijn uit Tema of uit Seba: als ze daarop hopen en vertrouwen,

20
CANISIUS

Maar ze worden in hun verwachting beschaamd, Staan bij hun aankomst te schande.

WILLIBRORD

komen ze bedrogen uit en staan verslagen.

21
CANISIUS

Zo zijt gij voor mij nu geworden: Gij aanschouwt mijn ellende, en beangst deinst gij terug!

WILLIBRORD

Eerlijk, gij betekent niets meer voor mij, half in moeilijkheden, raak je helemaal van streek.

22
CANISIUS

Heb ik gevraagd: Geeft mij iets ten geschenke, Of staat mij van uw vermogen iets af;

WILLIBRORD

Heb ik soms gezegd: 'help dan toch, koop de rechters om met uw vermogen,

23
CANISIUS

Of redt mij uit de hand van den vijand, Bevrijdt mij uit de greep der tyrannen?

WILLIBRORD

red mij van mijn tegenstander, koop mij los uit de greep van de machtigen?'

24
CANISIUS

Neen, onderricht mij, en dan zal ik zwijgen; Laat mij inzien, waarin ik heb gedwaald!

WILLIBRORD

Wijs me mijn fouten, dan zal ik zwijgen, maak me duidelijk waarin ik heb gefaald.

25
CANISIUS

Hoe zoet zijn woorden, die oprecht zijn gemeend, Maar hoe grievend de berisping van u!

WILLIBRORD

Eerlijke kritiek kan ik verdragen, maar jullie argumenten zeggen me niks.

26
CANISIUS

Meent gij, mijn woorden te moeten berispen: Woorden van een wanhopige, die in de wind zijn gesproken?

WILLIBRORD

Waarom vitten op mijn woorden? Zegt het niets dat wanhoop ze spreekt?

27
CANISIUS

Wilt gij het lot over een onschuldige werpen, En de staf breken over uw vriend?

WILLIBRORD

Zelfs een wees zouden jullie verdobbelen, je beste vriend versjacheren.

28
CANISIUS

Welnu dan, wilt mij aanhoren:Ik lieg u toch niet in het gezicht.

WILLIBRORD

Ik vraag met aandrang: luister nu eens, ik belieg jullie toch niet in je gezicht?

29
CANISIUS

Bezint u, en laat er geen onrecht geschieden; Bezint u, mijn onschuld zal blijken!

WILLIBRORD

Hou toch op met die beschuldigingen, hou toch op, ik sta in mijn recht!

30
CANISIUS

Is er soms onrecht op mijn tong, Of kan mijn gehemelte de rampen niet proeven;

WILLIBRORD

Mijn tong weet wat ze zeggen kan, mijn gehemelte proeft wat verkeerd is.