Job 5

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Roep maar: er is niemand, die u antwoord geeft; Tot wien van de heiligen wilt ge u wenden?

WILLIBRORD

Blijf maar roepen! Niemand geeft antwoord. Is er een uit de hemel je toevlucht?

2
CANISIUS

Het is dus de wrevel, die den dwaas vermoordt, De gramschap doodt dus den zot.

WILLIBRORD

Geloof me, alleen de dwaas sterft aan ergernis, alleen de domoor gaat er aan dood.

3
CANISIUS

Ik heb den dwaas wel wortel zien schieten, Maar plotseling verrotte zijn akker;

WILLIBRORD

Mijn ervaring is: de dwaas schiet wel wortel, maar onverhoeds is hij niet meer.

4
CANISIUS

Zijn kinderen werden van hulp verstoken, Reddeloos vertrapt in de poort;

WILLIBRORD

Zijn kinderen zijn verre van gelukkig, in de poort blijven zij rechteloos, zonder bijstand.

5
CANISIUS

Wat zij hebben geoogst, eet een hongerige op, En de dorstige rooft en drinkt de melk van hun kudde

WILLIBRORD

De hongerige eet hun oogst op en sleept die weg voor zijn gezin, de dorstige aast op hun rijkdom.

6
CANISIUS

Want het kwaad schiet niet op uit het stof, En de rampspoed ontspruit uit de aarde niet:

WILLIBRORD

Komt kwaad soms voort uit het stof, ongeluk uit de aarde?

7
CANISIUS

Maar het is de mens, die zichzelf de rampspoed verwekt, Zoals de vonken naar boven spatten!

WILLIBRORD

Nee, van de mens komt alle ongeluk als vonken uit een vlam.

8
CANISIUS

Ik, ik wend mij tot God, En leg mijn zaak aan de Godheid voor:

WILLIBRORD

Ik voor mij zou zeggen: zoek het bij God, leg Hem je zaak voor.

9
CANISIUS

Hij, die grootse en ondoorgrondelijke dingen wrocht En ontelbare wonderen;

WILLIBRORD

Hij doet grote en ondoorgrondelijke dingen, ontelbare wonderen.

10
CANISIUS

Die regen over de aarde zendt, En water over de velden giet;

WILLIBRORD

Hij stort regen uit over de aarde, water over het veld.

11
CANISIUS

Die de nederigen op de hoogte verheft, En treurenden het hoogste geluk doet smaken.

WILLIBRORD

Onaanzienlijken brengt Hij tot aanzien, ongelukkigen voert Hij naar geluk.

12
CANISIUS

Die de plannen der sluwen verijdelt, Zodat hun handen de ontwerpen niet ten uitvoer brengen;

WILLIBRORD

Hij verijdelt de opzet van de gewiekste man zodat hij geen succes heeft.

13
CANISIUS

Die de wijzen vangt in hun eigen list, Zodat de toeleg der slimmen mislukt,

WILLIBRORD

Hij vangt de sluwen in hun eigen sluwheid, hun toeleg wordt in de kiem gesmoord.

14
CANISIUS

En midden op de dag zij op duisternis stuiten, En rondtasten op klaarlichte dag, zoals in de nacht;

WILLIBRORD

Bij klaarlichte dag stoten zij op duisternis tasten zij rond als was het nacht.

15
CANISIUS

Maar die de geplaagden redt uit hun hand, Den arme uit de greep van den sterke:

WILLIBRORD

Maar de behoeftigen redt Hij uit hun muil, de misdeelden uit de klauwen van de machtige.

16
CANISIUS

Zodat er weer hoop voor den zwakke is, En het onrecht de mond sluit.

WILLIBRORD

De arme kan dus hoop hebben en de onrechtvaardige wordt de mond gesnoerd.

17
CANISIUS

Gelukkig, gij mens, dien God kastijdt: Versmaad dus de straf van den Almachtige niet!

WILLIBRORD

Ja, kastijding van de Almachtige is de mens een zegen; wijs dan ook zijn straffende hand niet af.

18
CANISIUS

Want Hij wondt, maar verbindt, Hij kwetst, maar zijn handen genezen.

WILLIBRORD

Hij wondt, maar verbindt ook, slaat, maar heelt eveneens.

19
CANISIUS

Uit zes noden zal Hij u redden, En in de zevende treft u geen kwaad:

WILLIBRORD

In zes noden is Hij uw redder, zelfs in zeven zal geen onheil geschieden.

20
CANISIUS

In hongersnood redt Hij u van de dood, In de oorlog uit de greep van het zwaard;

WILLIBRORD

In hongersnood redt Hij van de dood, in oorlog van de slag van het zwaard.

21
CANISIUS

Gij zijt veilig voor de gesel der tong, Zonder vrees voor het dreigend geweld.

WILLIBRORD

Immuun voor laster ben je geworden, geen onheil schrikt je af.

22
CANISIUS

Met geweld en gebrek zult ge lachen, Voor wilde beesten niet vrezen:

WILLIBRORD

Spotten mag je met honger en nood en je behoeft niet beangst te zijn voor wilde beesten.

23
CANISIUS

Want ge hebt een verbond met de stenen op het veld, En het wild gedierte leeft in vriendschap met u

WILLIBRORD

Want je hebt een verbond met de geesten van het veld, vrede met de dieren.

24
CANISIUS

Dan weet ge, dat uw tent in vrede is, Ge niets vermist, als ge uw woning doorzoekt;

WILLIBRORD

Weet: het zal je wel gaan in huis, tel je kudden maar na, je mist niets.

25
CANISIUS

Dan weet ge, dat uw nageslacht talrijk zal zijn, Uw spruiten als het gras op het veld.

WILLIBRORD

Veel kinderen zul je krijgen, talrijk als het gras op het veld.

26
CANISIUS

Eerst in uw ouderdom daalt ge ten grave, Zoals de schoof wordt binnengehaald, als het tijd is!

WILLIBRORD

Vol levenskracht blijf je tot in de dood: een schoof binnengehaald bij de oogst.

27
CANISIUS

Zie, dit hebben we nagespeurd, en zó is het; Luister er naar, en neem het ter harte!

WILLIBRORD

Zie, dit is onze bevinding en ze is juist, neem ze in je op en denk er goed over na.