Job 41
Alle 2 beschikbare vertalingen
Vangt gij den Krokodil met de angel, Bindt ge hem de tong met koorden vast;
Nee, wie daarop rekent komt bedrogen uit, De aanblik alleen al werpt hem achterover.
Steekt ge hem een stok door de neus, Haalt ge een ring door zijn kaken;
Wakker gemaakt is dat beest niet te genaken, niemand houdt het bij hem uit.
Zal hij heel veel tot u smeken, Of lieve woordjes tot u richten?
Wie hem durft aanvallen zal Ik belonen met al wat onder de hemel is.
Zal hij een contract met u sluiten, En neemt ge hem voorgoed in uw dienst;
Nog niets heb Ik gezegd over zijn leden, zijn machtige rug en fraaie bouw.
Kunt ge met hem als met een vogeltje spelen, Bindt ge hem voor uw dochtertjes vast;
Wie legt zijn bovenhuid open, dringt door het dubbele pantser?
Kunnen uw makkers hem verhandelen, En onder de venters verdelen?
Wie rukt de deur van zijn bek open, die bek met schrikwekkende tanden?
Kunt ge zijn huid met spiesen beplanten, Zijn kop met een vissersharpoen?
Zijn rug is schild op schild toegesloten als met een zegel,
Probeer eens, de hand op hem te leggen, Maar denk aan de strijd; ge doet het zeker niet weer,
toegesloten zo nauw en precies: geen wind kan tussen de kieren.
Want uw hoop komt vast bedrogen uit! Reeds bij zijn aanblik wordt men neergeslagen
Elk schild kleeft op het andere zo weerbarstig dat niemand ze vaneen krijgt.
Er is niemand vermetel genoeg, hem te wekken. Wie houdt voor hem stand,
Als hij proest zie je de zon stralen en zijn ogen houd je voor de pupillen van de dageraad.
Wie treedt tegen hem op, en blijft ongedeerd: Onder de ganse hemel Is er niet één!
Vlammen slaan uit zijn bek, vonken vliegen eraf.
Ik wil niet zwijgen over zijn leden, Maar spreken over zijn nooit geëvenaarde kracht.
Damp komt uit zijn neusgaten als uit een ketel op aangeblazen rietvuur.
Wie heeft ooit zijn kleed opgelicht, Is doorgedrongen tussen zijn dubbel kuras?
Zijn adem doet houtskool gloeien, dat doet de vlam uit zijn muil.
Wie opent de dubbele deur van zijn muil; Rondom zijn tanden verschrikking!
In zijn nek schuilt kracht, paniek golft voor hem uit.
Zijn rug is als rijen van schilden, Die als een muur van steen hem omsluiten
Zelfs zijn vleeskwabben sluiten hecht aaneen, zitten stevig en onwrikbaar vast.
Het een ligt vlak naast het ander, Geen tocht kan er door;
Zijn hart is van graniet, onvermurwbaar als de onderste molensteen.
Ze grijpen aan elkander vast, En sluiten onscheidbaar aaneen.
Als hij zich opricht, deinst zelfs de zeegod terug, weten de golven niet waar te vluchten.
Door zijn niezen danst het licht, Zijn ogen zijn als de wimpers van het morgenrood;
Al val je aan met zwaard, met speer, met werpspies of pijlpunt, winnen doe je nooit;
Uit zijn muil steken toortsen, En schieten vuurvonken uit;
ijzer is voor hem een strohalm, koper een vermolmd stuk hout,
Er stijgt rook uit zijn neusgaten op, Als uit een dampende en ziedende ketel.
pijlen jagen hem niet op de vlucht, slingerstenen houdt hij voor strostoppels,
Zijn adem zet kolen in vuur, Uit zijn bek stijgen vlammen omhoog;
knotsen al net zo, en met een suizend kromzwaard moet hij lachen.
In zijn nek zetelt kracht, Ontsteltenis danst voor hem uit;
Zijn buik is een en al puntige scherf, een dorsslee die door de modder kerft.
Zijn vleeskwabben sluiten stevig aaneen, Onbeweeglijk aan hem vastgegoten;
De wateren doet hij koken als in een pot en hij maakt van de zee een ziedende ketel;
Zijn hart is vast als een kei, Hecht als een onderste molensteen:
een lichtend spoor laat hij na, de oerzee krijgt zilverwit haar.
Voor zijn majesteit sidderen de baren Trekken de golven der zee zich terug.
Niemand op aarde kan hem aan, schrik is hem onbekend.
Het zwaard, dat hem treft, is er niet tegen bestand, Geen lans, geen speer en geen schicht.
Hij kijkt neer op alles wat groot is, want onder de groten zelfs is hij nog koning.
Hij rekent het ijzer voor stro, Voor vermolmd hout het koper;
Niet beschikbaar in deze vertaling
Geen pijlen jagen hem op de vlucht, Slingerstenen zijn hem maar kaf;
Niet beschikbaar in deze vertaling
Een werpspies schijnt hem een riet, Hij lacht om het suizen der knots.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Onder zijn buik zitten puntige scherven, Als een dorsslee krabt hij ermee op het slijk;
Niet beschikbaar in deze vertaling
Hij doet de afgrond koken als een ketel, Verandert de zee in een wierookpan;
Niet beschikbaar in deze vertaling
Achter hem aan een lichtend spoor, Als had de afgrond zilveren lokken.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Zijns gelijke is er op aarde niet; Geschapen, om niemand te vrezen;
Niet beschikbaar in deze vertaling
Op al wat trots is, ziet hij neer, Hij is koning over alle verscheurende beesten!
Niet beschikbaar in deze vertaling