Job 4

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Elifaz van Teman nam het woord, en sprak:

WILLIBRORD

Hierop nam Elifaz uit Teman het woord:

2
CANISIUS

Zullen wij het woord tot u richten, tot u, zo verslagen? Maar wie zou zijn woorden

WILLIBRORD

Wat ik ga zeggen kun je misschien niet verdragen, maar zwijgen kan ik niet.

3
CANISIUS

Zie, zelf hebt ge velen terecht gewezen, En slappe handen gesterkt;

WILLIBRORD

Luister: velen heb je de rechte weg gewezen, zwakke handen gestaald.

4
CANISIUS

Uw woorden hebben struikelenden opgericht, Knikkende knieën hebt ge spierkracht verleend:

WILLIBRORD

Je woorden hebben struikelaars overeind gehouden, bevende knieën gestrekt.

5
CANISIUS

Maar nu het ú overkomt, nu zijt ge verslagen, Nu het ú treft, verbijsterd!

WILLIBRORD

Maar nauwelijks zelf getroffen verlies je de moed, aangeslagen raak je in paniek.

6
CANISIUS

Was dan uw vroomheid niet uw hoop, Uw onberispelijke wandel niet uw vertrouwen?

WILLIBRORD

Was vroomheid niet jouw kracht, een onbesproken leven niet jouw hoop?

7
CANISIUS

Denk eens na: wie kwam ooit onschuldig om, Of waar ter wereld werden rechtvaardigen verdelgd?

WILLIBRORD

Vertel mij: is ooit een schuldeloze verloren gegaan? Waar zijn ooit rechtvaardigen omgekomen?

8
CANISIUS

Ik heb altijd gezien: Die onheil ploegen En rampspoed zaaien, die oogsten ze ook!

WILLIBRORD

Mijn ervaring is: onheil ploegen en zaaien doet onheil maaien.

9
CANISIUS

Door Gods adem gaan ze te gronde, Door zijn ziedende gramschap komen ze om:

WILLIBRORD

God blaast en de onrechtvaardigen komen om, een ademtocht van zijn toorn, en zij liggen geveld.

10
CANISIUS

Het gebrul van den leeuw en het gehuil van den luipaard verstomt. De tanden der leeuwenwelpen worden stuk gebroken;

WILLIBRORD

Al brullen, al grommen zij als leeuwen, hun tanden worden verbrijzeld;

11
CANISIUS

De leeuwin komt om bij gebrek aan prooi, De jongen van de leeuwinnen worden uiteen gejaagd!

WILLIBRORD

ze komen om bij gebrek aan prooi, hun welpen worden verstrooid.

12
CANISIUS

Eens drong een woord in het diepste geheim tot mij door En mijn oor ving er het gefluister van op.

WILLIBRORD

Heimelijk sprak iemand tot mij, fluisterde mij iets in het oor,

13
CANISIUS

Het was in een nachtgezicht, uit dromen geboren, Wanneer een diepe slaap de mensen bevangt:

WILLIBRORD

op het onrustig uur van droomgezichten, als diepe slaap de mensen overmant.

14
CANISIUS

Schrik en siddering grepen mij aan, En al mijn beenderen rilden van angst;

WILLIBRORD

Schrik en angst grepen mij aan, een siddering voer door mijn gebeente.

15
CANISIUS

Een ademtocht streek langs mijn gelaat, En deed mijn haren ten berge rijzen.

WILLIBRORD

Een windvlaag trok langs mijn gezicht, storm deed mijn lijf huiveren.

16
CANISIUS

Daar stond er één voor mij, Wiens gelaat ik niet kon herkennen; Een gestalte zweefde voor mijn oog, En ik hoorde het fluisteren van een stem:

WILLIBRORD

Daar stond het, een gestalte - ik weet niet wat - hij stond vlak voor mijn ogen. Het was stil - ik hoorde een stem:

17
CANISIUS

Is een mens ooit rechtvaardig voor God, Een mensenkind rein voor zijn Schepper?

WILLIBRORD

'Kan een sterveling rechtvaardig zijn voor God, een mens onbesmet voor zijn Maker?

18
CANISIUS

Zie, zelfs op zijn dienaars kan Hij niet bouwen, Zelfs in zijn engelen ontdekt Hij gebreken.

WILLIBRORD

Zelfs in zijn dienaars stelt Hij geen vertrouwen, zelfs in zijn engelen bespeurt Hij nog smetten;

19
CANISIUS

Hoeveel te meer in hen, die lemen hutten bewonen, Wier fundament in het stof is gelegd, En die als motten worden doodgetrapt,

WILLIBRORD

hoeveel temeer bij hen wier woning uit leem is opgetrokken en stof tot grondslag heeft.

20
CANISIUS

Van ‘s morgens tot ‘s avonds te pletter gedrukt; Die zonder dat men er acht op slaat,

WILLIBRORD

Als motten worden ze geplet, van vandaag op morgen vermorzeld, ze gaan naamloos te gronde, voorgoed.

21
CANISIUS

Die, als hun tentpin wordt uitgerukt, Gaan sterven, eer zij het weten!

WILLIBRORD

Het touw van hun tent wordt losgerukt: dood zijn ze eer ze het weten.