Job 21

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Job antwoordde, en sprak:

WILLIBRORD

Weer nam Job het woord en zei:

2
CANISIUS

Luistert aandachtig naar wat ik ga zeggen; En dat uw troost zich daartoe bepale!

WILLIBRORD

Luister toch eindelijk eens naar mij, gun me tenminste de troost

3
CANISIUS

Laat mij uitspreken op mijn beurt, Wanneer ik klaar ben, kunt ge spotten!

WILLIBRORD

dat ik uit mag spreken; daarna kun je spotten zoveel je wilt.

4
CANISIUS

Heb ik me soms over mensen beklaagd, Of heb ik geen grond, om mismoedig te zijn?

WILLIBRORD

Ik heb het niet tegen een mens, dat weet je toch! daarom juist verlies ik mijn geduld.

5
CANISIUS

Ziet mij aan, en staat verstomd, En legt uw hand op de mond!

WILLIBRORD

Kijk eens naar mij. Ben je dan niet verbijsterd? Sla je de handen niet voor de mond?

6
CANISIUS

Wanneer ik er aan denk, sta ik verbijsterd, En huivert mijn vlees:

WILLIBRORD

In ieder geval: als ik nadenk, raak ik van mijn stuk, ril ik over heel mijn lijf.

7
CANISIUS

"Waarom blijven de bozen in leven Worden zij oud en groeien in kracht?"

WILLIBRORD

Waarom hebben de goddelozen het goed, ja steeds beter naarmate zij langer leven?

8
CANISIUS

Hun kroost gedijt voor hun aanschijn, Hun geslacht houdt stand voor hun ogen;

WILLIBRORD

Hun familie vaart wel, ouders leven nog, en de nieuwe generatie treedt al aan.

9
CANISIUS

Hun huizen zijn veilig en zonder vrees, Gods roede valt er niet op neer.

WILLIBRORD

Ongestoorde vrede geniet hun huis, Gods gesel treft hen niet.

10
CANISIUS

Hun stier bespringt en bevrucht, Hun koeien kalven en hebben geen misdracht;

WILLIBRORD

Het dekken van hun stieren slaat altijd aan, hun koeien kalven en weten van geen misdracht.

11
CANISIUS

Als een kudde laten ze hun jongens naar buiten, En hun kinderen springen rond.

WILLIBRORD

Buiten spelen hun kinderen en het lijkt wel een huppelende kudde;

12
CANISIUS

Ze zingen bij pauken en citer, Vermaken zich bij de tonen der fluit;

WILLIBRORD

zij zingen bij tamboerijn en citer, vermaken zich met muziek en fluit.

13
CANISIUS

Ze slijten hun dagen in weelde, En dalen in vrede ten grave.

WILLIBRORD

En eerst na een leven in geluk gesleten dalen zij af naar het dodenrijk.

14
CANISIUS

Toch zeggen ze tot God: Blijf verre van ons, We willen uw wegen niet kennen!

WILLIBRORD

Diezelfde mensen zeggen tot God: laat ons met rust, we stellen geen belang in uw plannen.

15
CANISIUS

Wat is de Almachtige, dat we Hem zouden dienen; Wat baat het ons, te smeken tot Hem?

WILLIBRORD

Waarom de Almachtige dienen? Waarom tot Hem bidden?

16
CANISIUS

Ligt hun geluk niet in hun eigen hand, Bemoeit Hij Zich wel met de plannen der bozen?

WILLIBRORD

God schenkt de goddelozen alle goeds, maar Hij speelt in hun stuk geen rol.

17
CANISIUS

Hoe dikwijls gaat de lamp der bozen wel uit, En stort er rampspoed op hen neer? Hoe

WILLIBRORD

Gaat hun licht ooit uit? Krijgen zij de rampen die ze verdienen? Vermorzelt hen Gods wraak?

18
CANISIUS

Worden zij als stro voor de wind, Als kaf, opgejaagd door de storm?

WILLIBRORD

Worden ze ooit weggeblazen als stro, als kaf meegezogen door de wind?

19
CANISIUS

Gij zegt: God wreekt zijn misdaad op zijn kinderen, En zal hem zo zijn wraak laten voelen!

WILLIBRORD

God mag rijkdom bewaren voor zijn kinderen, als Hij hemzelf dan maar eens zijn straf liet voelen,

20
CANISIUS

Maar zijn eigen ogen moesten zijn rampspoed aanschouwen, Zelf moest hij de toorn van den Almachtige drinken!

WILLIBRORD

als de Almachtige hemzelf zijn wraak maar liet zien, hemzelf de kelk van vergelding liet drinken.

21
CANISIUS

Want wat bekommert hij zich om zijn gezin na zijn dood, Wanneer het getal zijner maanden ten einde is?

WILLIBRORD

Wat kunnen hem, eenmaal dood, die kinderen schelen, als de reeks van zijn jaren ten einde is?

22
CANISIUS

Zou men soms God de les willen lezen, Hij, die de hemelingen richt?

WILLIBRORD

Maar brengt God ooit de hoogmoedigen tot inzicht, spreekt Hij ooit een oordeel over hen uit?

23
CANISIUS

En de een gaat dood, geheel voldaan, Volkomen gelukkig en rustig,

WILLIBRORD

Nooit! De een blijft gezond tot aan zijn dood, leeft in vrede, zonder zorg.

24
CANISIUS

Zijn lenden vol vet, Het merg in zijn beenderen nog fris.

WILLIBRORD

welgedaan en goed in het vlees, fris tot in het merg van zijn gebeente;

25
CANISIUS

De ander sterft met een verbitterd gemoed, Zonder ooit het geluk te hebben gesmaakt!

WILLIBRORD

de ander sterft droef te moede, zonder ooit geluk te hebben gekend.

26
CANISIUS

Tezamen liggen ze neer in het stof, Door de wormen bedekt!

WILLIBRORD

Ze liggen wel allebei in het stof, met wormen overdekt.

27
CANISIUS

Zeker, ik ken uw gedachten, En de bedenkingen, die gij tegen mij aanvoert;

WILLIBRORD

Ik weet wat jullie denken, hier geforceerd tegenin zullen brengen:

28
CANISIUS

Gij zegt: "Waar is het huis van den tyran, Waar de tent, waar de bozen in wonen?"

WILLIBRORD

Wijs ons het huis van die heren, de tent waar die goddelozen wonen.

29
CANISIUS

Hebt gij de reizigers dan nooit ondervraagd, Of aanvaardt gij hun getuigenis niet:

WILLIBRORD

Hebben jullie dan nooit reizigers gesproken? Of tel je niet wat zij zeggen?

30
CANISIUS

"De boze blijft gespaard op de dag van verderf, En ontsnapt op de dag van de gramschap!"

WILLIBRORD

Hoor je niet: 'ook de boze blijft in leven, ook hij haalt de oordeelsdag?'

31
CANISIUS

Wie houdt hem zijn wandel voor ogen, Wie zet hem betaald wat hij deed?

WILLIBRORD

Wie klaagt hem dan nog openlijk aan? Wie straft hem voor zijn misdaden?

32
CANISIUS

Hij wordt ten grave gedragen, En een tombe houdt er de wacht.

WILLIBRORD

Hij wordt stichtelijk begraven; ook bij zijn tombe wordt gewaakt.

33
CANISIUS

Zacht ligt hij neer Op de kluiten in het dal; Heel de wereld trekt achter hem aan, Talloos velen lopen uit voor zijn stoet.

WILLIBRORD

Zacht rust hij onder de zoden; zo komen er velen na hem, zo gingen hem velen vooraf.

34
CANISIUS

Wat is uw vertroosting dus schraal, Uw antwoord anders dan leugens!

WILLIBRORD

Waardeloos is jullie troost; bedrog je antwoord, meer niet.