Job 19

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Job antwoordde, en sprak:

WILLIBRORD

Zo luidde het antwoord van Job:

2
CANISIUS

Hoe lang nog blijft gij mij krenken, En mij onder woorden verpletteren?

WILLIBRORD

Hoelang nog blijf je me kwellen, bedelven onder je woorden?

3
CANISIUS

Tien keer beschimpt gij mij reeds, En kwelt gij mij schaamteloos.

WILLIBRORD

Minstens tien maal heb je me beledigd, onbeschaamd mij vernederd.

4
CANISIUS

Zelfs al had ik mij werkelijk misdragen, Dan raakt het wangedrag mij alleen;

WILLIBRORD

Natuurlijk, ik ben de man die dwaalt, de fout ligt bij mij, bij mij alleen.

5
CANISIUS

Gij mist het recht, een grote mond tegen mij op te zetten, Mijn schande mij te verwijten!

WILLIBRORD

Als jullie mij willen overbluffen, mij mijn schande verwijten,

6
CANISIUS

Erkent toch eindelijk, dat God mij kastijdt, En mij in zijn net heeft verstrikt!

WILLIBRORD

weet dan: God is niet eerlijk en strikt mij in zijn net.

7
CANISIUS

Zie, ik roep: "Geweld!" maar vind geen verhoring, Ik roep om hulp: mij geschiedt geen

WILLIBRORD

Dat is onrechtvaardig, roep ik, maar niemand gaat erop in; ik smeek om mijn recht, maar krijg het niet.

8
CANISIUS

Hij heeft mijn weg versperd: ik kan niet voorbij, En duisternis op mijn paden gelegd;

WILLIBRORD

Hij verspert mijn weg, ik kan niet verder, Hij hult mijn pad in duisternis.

9
CANISIUS

Mijn eer heeft Hij mij ontroofd, De kroon mij van het hoofd gerukt.

WILLIBRORD

Eerloos heeft Hij mij gemaakt, mij de kroon van het hoofd gerukt.

10
CANISIUS

Hij heeft mij van alle kant ondermijnd: en daar ga ik heen; Mijn hoop ontworteld als een boom,

WILLIBRORD

Hij breekt mij af en het is uit met mij, mijn hoop ligt neer als een omgerukte boom.

11
CANISIUS

Zijn gramschap tegen mij laten woeden, Mij als zijn vijand behandeld.

WILLIBRORD

Zijn woede hitst Hij op tegen mij, Hij ziet in mij zijn vijand.

12
CANISIUS

Als één man rukken zijn benden aan, En banen hun weg naar mij heen; Ze legeren zich rond mijn tent, Ze zijn zonder genade!

WILLIBRORD

Al zijn troepen trekken tegen mij op, banen zich een weg en belegeren mijn huis.

13
CANISIUS

Mijn broeders houden zich verre van mij, Mijn bekenden zijn vreemden voor mij;

WILLIBRORD

Broers en zusters blijven op een afstand, kennissen herkennen mij niet,

14
CANISIUS

Mijn verwanten verdwenen, Mijn gasten zijn mij vergeten.

WILLIBRORD

familie en vrienden laten mij in de steek, mijn gasten zijn mij vergeten,

15
CANISIUS

Mijn slavinnen zien mij aan voor een vreemde, Ik ben een onbekende voor haar;

WILLIBRORD

mijn slavinnen zien in mij een vreemdeling, in hun ogen ben ik de onbekende.

16
CANISIUS

Ik roep mijn slaaf: hij geeft mij geen antwoord, Zelfs al smeek ik er om.

WILLIBRORD

Roep ik mijn knecht, hij luistert niet hoe vriendelijk ik ook vraag.

17
CANISIUS

Mijn vrouw walgt van mijn adem, En ik stink voor mijn zonen;

WILLIBRORD

Mijn vrouw kan mijn adem niet luchten, mijn eigen zonen vinden dat ik stink;

18
CANISIUS

Zelfs de kinderen minachten mij, En brutaliseren mij, als ik optreed.

WILLIBRORD

kinderen maken zich vrolijk om mij, als ik opsta gaan ze op de loop.

19
CANISIUS

Al mijn getrouwen verafschuwen mij, Die ik liefhad, keren zich van mij af;

WILLIBRORD

Mijn oude vrienden verachten mij, die ik liefhad keren zich van mij af.

20
CANISIUS

Mijn vlees teert weg in mijn huid Met mijn tanden knaag ik mijn beenderen af.

WILLIBRORD

Vel over been ben ik, ik houd me nauwelijks staande.

21
CANISIUS

Erbarming, erbarming: gij tenminste, mijn vrienden, Want de hand van God heeft mij geraakt;

WILLIBRORD

Vrienden dan toch, heb meelij met mij want de hand van God heeft mij geslagen.

22
CANISIUS

Waarom mij als een hert vervolgen, Nooit verzadigd aan mijn vlees!

WILLIBRORD

Waarom mij vervolgen zoals God? Waarom mijn vege lijf niet met rust gelaten?

23
CANISIUS

O, werden mijn woorden opgeschreven, Opgetekend in een boek,

WILLIBRORD

Ach, werden mijn woorden maar opgetekend, ergens in vastgelegd,

24
CANISIUS

Met een stift van ijzer en lood Voor eeuwig op een rots gegrift:

WILLIBRORD

door een ijzeren stift in rotssteen gedreven, met lood gevuld, tot blijvend getuigenis.

25
CANISIUS

Ik weet, dat mijn Verlosser leeft, En ten leste op de aarde verschijnt;

WILLIBRORD

Want ik weet, ik ben er zeker van: mijn verdediger leeft, tenslotte zal Hij deze wereld binnentreden.

26
CANISIUS

Dat ik mij zal oprichten achter mijn huid, En van mijn vlees uit, God zal aanschouwen!

WILLIBRORD

En al ben ik nog zo geschonden, ik zal God zien vanuit dit lijf.

27
CANISIUS

Ja, ik zal Hem aanschouwen, Mijn ogen zullen Hem zien, maar niet meer als vijand; Mijn nieren smachten in mijn schoot,

WILLIBRORD

Aan mijn zijde zal ik Hem zien, met eigen ogen; ik sterf haast van verlangen.

28
CANISIUS

En wanneer gij dan zegt: Hoe vervolgen we hem, Welk voorwendsel zullen we tegen hem vinden;

WILLIBRORD

En jullie maar zeggen: wat wordt hij achterna gezeten, zijn rechtszaak uitgezocht tot op het bot!

29
CANISIUS

Ducht dan het zwaard voor uzelf, Want dan zal de Gramschap de bozen verdelgen! Om te weten, of er gerechtigheid is!

WILLIBRORD

Pas zelf maar op voor zijn zwaard, want al die nijd kon je de kop wel kosten! Dan zul je weten wie de Almachtige is.