Job 11

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Daarop nam Sofar van Naäma het woord, en sprak:

WILLIBRORD

Toen kwam Sofar uit Naama aan het woord en hij sprak:

2
CANISIUS

Zo’n praatvaar zou onbeantwoord blijven, Zo’n held met de lippen in het gelijk gesteld;

WILLIBRORD

Zo'n veelpraat moet een antwoord krijgen, anders denkt hij nog gelijk te hebben.

3
CANISIUS

Uw zwetsen zou anderen tot zwijgen brengen, Uw onzinnig gebrabbel door niemand worden beschaamd?

WILLIBRORD

Legt die onzin van jou ons het zwijgen op? Zou niemand tegen die laster in het geweer komen?

4
CANISIUS

Gij zegt tot God: Mijn wandel is rein, Ik ben onberispelijk in uw oog!

WILLIBRORD

Jij beweert: volgens mij ben ik rein, dus ben ik ook rein in Gods ogen!

5
CANISIUS

Wilde God maar eens spreken, Zijn lippen tegen u openen,

WILLIBRORD

Als God zich maar liet horen zijn mond liet spreken,

6
CANISIUS

U de geheimen der Wijsheid ontvouwen, Die zo moeilijk zijn te verstaan: Dan zoudt ge erkennen, dat God van u eist, Wat uw misdaad verdient.

WILLIBRORD

uitlegde hoe mysterieus zijn wijsheid is, hoe ondoorgrondelijk zijn doen, dan zou je de lust tot antwoorden vergaan.

7
CANISIUS

Zoudt ge de diepten Gods kunnen peilen, De alwetendheid van den Almachtige doorgronden?

WILLIBRORD

Dacht je God te doorvorsen, de Almachtige alzijdig te omvatten?

8
CANISIUS

Zij is hoger nog dan de hemelen: Wat kunt ge beginnen; Dieper nog dan de onderwereld: Wat kunt ge begrijpen;

WILLIBRORD

Hij overtreft - wat wil je - de hoogte van de hemelen, de diepte van de Sjeool,

9
CANISIUS

Haar meetsnoer is langer dan de aarde, En breder nog dan de zee!

WILLIBRORD

de lengte van de aarde, zelfs de breedte van de zee.

10
CANISIUS

Als hij iets laat passeren, het verborgen houdt, Of het ruchtbaar maakt: wie zal Hem weerhouden?

WILLIBRORD

Als Hij aanstormt, je gevangen zet en veroordeelt: wie houdt Hem tegen?

11
CANISIUS

Want Hij doorschouwt de bedriegelijke mensen; Hij kent het kwaad, het ontgaat Hem niet!

WILLIBRORD

Hij weet wie onoprecht is, moeiteloos doorziet Hij de ondeugd.

12
CANISIUS

Maar een leeghoofd zal dit eerst begrijpen, Als het jong van een ezel een mensenkind wordt!

WILLIBRORD

Een leeghoofd spreekt geen zinnig woord, een wilde ezel baart geen tamme.

13
CANISIUS

Maar wanneer gij er acht op wilt slaan, En tot Hem uw handen verheft,

WILLIBRORD

Maar jij, bezin je, strek je armen uit naar God.

14
CANISIUS

De misdaad uit uw hand verwijdert, En in uw tenten geen onrecht laat wonen:

WILLIBRORD

Heb je kwaad bedreven, doe het weg, geef het geen onderdak;

15
CANISIUS

Dan heft ge smetteloos het hoofd omhoog, Dan staat ge vast, en behoeft niet te vrezen.

WILLIBRORD

dan kun je weer fier uit je ogen kijken, onbesmet, vaststaan als een beeld, onbedreigd;

16
CANISIUS

Ja, dan zult ge de ellende vergeten, Er aan denken als aan water, dat voorbij is gestroomd;

WILLIBRORD

dan is al je ellende werkelijk vergeten, voorbij als stromend water - wie denkt er nog aan?

17
CANISIUS

Dan rijst uw leven klaarder nog dan de middag, En uw duisternis zal als de morgen zijn;

WILLIBRORD

Je wereld straalt glanzender dan de middagzon, duisternis wordt dageraad,

18
CANISIUS

Dan zult ge vertrouwen, Want er is weer hoop! Dan gaat ge weer slapen onder veilige hoede,

WILLIBRORD

zelfbesef keert terug, want er is weer hoop; 's avonds loop je de ronde en je gaat rustig naar bed;

19
CANISIUS

Dan legt ge u neer, en schrikt niemand u op; Dan dingen velen naar uw gunst,

WILLIBRORD

's nachts schrikt niemand je wakker, ieder zoekt vriendschap met je.

20
CANISIUS

Terwijl de ogen der bozen versmachten: Want die blijven van iedere toevlucht verstoken, Hun enige hoop is hun laatste zucht!

WILLIBRORD

Maar de goddelozen teren weg in eenzaamheid, ze voelen zich nergens geborgen, de dood is hun enig verlangen.