Jesaja 64

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Ach, scheur toch de hemel vaneen, en daal neer, Zodat de bergen voor uw aangezicht rillen;

WILLIBRORD

Wees als een vuur dat dorre twijgen in vlam zet, of water doet zieden. Mocht Gij zo uw vijanden uw naam doen kennen en de volken voor U laten beven.

2
CANISIUS

Als een vuur, dat brandhout doet vlammen, Een vuur, dat het water doet stomen: Om uw vijanden uw Naam te doen kennen, En volken voor U te doen beven,

WILLIBRORD

Dan zoudt Gij schrikwekkende dingen doen, waarop wij niet durfden hopen,

3
CANISIUS

Als Gij de grootse dingen doet, waarop we niet durfden hopen,

WILLIBRORD

waarvan niemand ooit heeft gehoord. Geen oor heeft gehoord, en geen oog heeft gezien, dat een god buiten U aldus optreedt voor hen die op hem vertrouwen.

4
CANISIUS

En waarvan men nog nooit had gehoord! Neen, geen oor heeft gehoord, Geen oog ooit gezien: Een God, buiten U, Die helpt, die op U hopen;

WILLIBRORD

Mocht Gij mensen vinden die recht doen, en uw wegen gedenken! Gij zijt vertoornd, want wij deden kwaad; vertoornd op hen die onrecht bedreven: toch worden wij gered.

5
CANISIUS

Die vreugde bereidt voor wie gerechtigheid doet, En uw wegen gedenkt! Maar nu zijt Gij toornig: wij hebben gezondigd; Zo lang al vergramd: wij waren afvallig.

WILLIBRORD

Allen hebben wij ons verontreinigd, heel onze gerechtigheid werd een stondendoek gelijk; en wij zijn allen als bladeren verwelkt; de wind van onze zonden blaast ons weg.

6
CANISIUS

Allen zijn wij als onreinen geworden, Heel onze deugd als een doek, door stonden bezoedeld; Als bladeren vallen wij allemaal af, Onze zonden jagen ons voort als de wind.

WILLIBRORD

Niemand is er, die uw naam nog aanroept, niemand, die de moed heeft te steunen op U; want Gij hebt uw gelaat voor ons verborgen, en ons prijsgegeven vanwege onze schuld.

7
CANISIUS

Er is niemand, die uw Naam nog aanroept, Of die op U nog durft steunen; Want Gij hebt voor ons uw aanschijn verborgen, Ons prijs gegeven aan onze schuld.

WILLIBRORD

En toch, Jahwe, zijt Gij onze vader. Wij zijn de leem, Gij zijt de boetseerder, wij allen het werk van uw hand.

8
CANISIUS

Toch blijft Gij, Jahweh, onze Vader! Wij zijn het leem, Gij onze boetseerder; Wij allen het werk uwer handen!

WILLIBRORD

Jahwe, wees niet te zeer vertoornd. Gedenk niet eeuwig onze schuld; zie op ons neer, wij zijn allen uw volk.

9
CANISIUS

Ach, Jahweh, wees toch niet al te vergramd, Niet altijd onze misdaad indachtig. Ach, zie op ons neer: Wij blijven toch allen uw volk!

WILLIBRORD

Uw heilige steden zijn woestenijen geworden, Sion is een woestenij, Jeruzalem een wildernis.

10
CANISIUS

Uw heilige steden zijn een steppe geworden, Sion een wildernis, Jerusalem een woestijn.

WILLIBRORD

Onze heilige, luisterrijke tempel, waar onze vaderen U hebben geprezen, is een prooi geworden van laaiend vuur; al wat ons dierbaar is ligt nu in puin.

11
CANISIUS

Onze heilige en heerlijke tempel, Waarin onze vaderen U hebben geloofd, Is een prooi der vlammen geworden; Al wat ons dierbaar was, ligt in puin!

WILLIBRORD

En bij dit alles houdt Gij, Jahwe, u in? Blijft Gij dan zwijgen en ons zozeer vernederen?

12
CANISIUS

Kunt Gij dit alles maar toezien, o Jahweh; Maar zwijgen, ten einde toe ons vernederen?

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling