Jesaja 57

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Intussen komt de rechtvaardige om, En er is niemand, die er op let; Worden de vromen weggerukt, En er is niemand, die inziet: Dat de rechtvaardige aan onheil ontrukt wordt,

WILLIBRORD

De rechtvaardige komt om en niemand gaat het ter harte; de getrouwen worden weggerukt maar niemand slaat er acht op; de rechtvaardige wordt weggerukt door de boosheid,

2
CANISIUS

En heengaat in vrede; Dat hij op zijn rustplaats gaat rusten, Die de rechte weg heeft bewandeld.

WILLIBRORD

maar gaat de vrede binnen; zij die rechte wegen gaan, genieten rust op hun legersteden.

3
CANISIUS

En gij, komt gij maar eens hier Gij heksenwichten, Ras van overspeler en hoer!

WILLIBRORD

Komt naderbij, gij zonen van een heks, gebroed van echtbrekers en hoeren.

4
CANISIUS

Over wien waagt ge het, u vrolijk te maken, Tegen wien de mond op te zetten, En uw tong uit te steken? Zijt ge geen kinderen der zonde, En leugenbroed?

WILLIBRORD

Over wie maakt gij u vrolijk? Tegen wie zet gij een grote mond op en steekt gij uw tong uit? Zijt gij geen kinderen van weerspannigheid, gebroed van de leugen?

5
CANISIUS

Gij ligt verhit van lust bij de eiken En onder elke groene boom; Gij slacht de kinderen in de dalen, En in de spelonken der rotsen.

WILLIBRORD

Gij gloeit van lust bij de eiken, onder elke groenende boom; gij slacht uw kinderen af in de dalen en in de kloven van de rotsen.

6
CANISIUS

De glibberige stenen in het dal zijn uw deel, Die behoren u toe; Daarop giet gij uw plengoffer uit, en breng gij uw gave: En zou Ik er genoegen mee nemen?

WILLIBRORD

Uw aandeel zal zijn te midden van de doden die in het dal begraven zijn, dat lot is voor u weggelegd; voor hem immers hebt gij offers geplengd, hen hebt gij meeloffers gebracht. Zou Ik Mij daarmee moeten troosten?

7
CANISIUS

Op grote en hoge bergen Hebt gij uw leger gespreid; Daar klimt gij omhoog, Om uw offers te brengen.

WILLIBRORD

Op een hoogverheven berg spreidt gij uw legerstede uit; daarheen gaat gij op om uw offer te brengen.

8
CANISIUS

En achter deuren en posten Zet gij uw man-beeld; Uw dek slaat gij op, en beklimt het, En maakt er plaats voor in bed. Gij koopt voor u Wier bijslaap gij wenst; Gij bedrijft er veel overspel mee, En kijkt naar hun schaamte.

WILLIBRORD

Achter de deur en de deurpost plaatst gij uw schaamteloze beeltenis. Ver van Mij ontbloot gij uw schaamte, gij beklimt uw bed, spreidt het breed uit. Gij bedingt uw loon bij hen met wie gij zo graag slaapt, gij ziet hun schaamte aan.

9
CANISIUS

Gij zalft u met olie voor Molok, Met alle soorten van balsem; En zendt uw boden naar verre gewesten, Naar de diepten zelfs van het dodenrijk.

WILLIBRORD

Gij daalt met olie naar Melek af, gij zalft u rijkelijk voor hem. Gij zendt uw boden naar verre gewesten, tot diep in de onderwereld.

10
CANISIUS

En als ge uitgeput zijt door uw jachten, Dan zegt ge nog niet: Ik houd er mee op; Ge vindt bevrediging in uw lust, En daarom geeft ge ‘t niet op.

WILLIBRORD

Met uw vele tochten maakt gij u moe, maar nooit bedenkt gij hoe nutteloos het is. Telkens vindt gij nieuw leven voor uw lust, daartoe verzwakt gij niet.

11
CANISIUS

Wien vreest ge nog, wien ducht ge nog, Dat ge zo trouweloos zijt, En aan Mij niet meer denkt, U om Mij niet bekommert? Is het misschien, omdat Ik zweeg en mijn ogen

WILLIBRORD

Wie vreest of ducht gij nog, die zo leugenachtig zijt, en aan Mij niet denkt en u van Mij niets aantrekt? Ja, Ik hield Mij stil en sloot de ogen toe, zodat gij Mij niet meer vreest.

12
CANISIUS

Dan stel Ik thans uw gerechtigheid aan de kaak, Met uw werken daarbij;

WILLIBRORD

Ik zal uw deugdzaamheid en uw goede werken eens aan het licht brengen: zij zullen u niets baten.

13
CANISIUS

Dan zal uw godentroep u niet baten, En u niet redden, als ge roept; De wind neemt ze allemaal op, Een zucht vaagt ze weg! Maar wie op Mij vertrouwt, zal het Land ontvangen, En mijn heilige Berg bezitten;

WILLIBRORD

Als gij roept zal heel uw godenschaar u niet kunnen redden. De wind blaast hen weg, zelfs een zuchtje wind neemt ze op. Maar wie bij Mij zijn toevlucht zoekt krijgt een erfdeel in mijn land en een eigendom op mijn heilige berg.

14
CANISIUS

Ik zal zeggen: Baant, baant, effent het pad, Neemt het struikelblok weg van het pad van mijn volk.

WILLIBRORD

Men zegt: `Hoogt de straten op, hoogt ze op en baant een weg, verwijdert de hindernissen van de weg van mijn volk.'

15
CANISIUS

Waarachtig, zo spreekt de Allerhoogste, Hij, die hoog is verheven; Die in eeuwigheid troont, En de Heilige heet! Ik woon in een hoge en heilige woning, Maar ook bij de vermorzelde, ootmoedige geest: Om de geest der ootmoedigen ten leven te wekken, Het hart der vermorzelden weer te doen leven.

WILLIBRORD

Want zo spreekt de Hoogverhevene, die troont voor eeuwig, wiens naam de Heilige is: `Ik ben de Heilige die woont in den hoge, maar ook in het geslagen en diep vernederd gemoed: Ik geef nieuw leven aan het vernederd gemoed, nieuw leven aan het geslagen hart.

16
CANISIUS

Neen, niet eeuwig blijf Ik vergramd, Niet altoos vertoornd; Want dàn zou hun geest voor mijn aanschijn versmachten, De zielen, die Ik zelf heb geschapen.

WILLIBRORD

Ik klaag u niet voor eeuwig aan, en blijf niet toornen voor altijd, want dan zou de levensgeest om Mij versmachten, de zaden die Ik zelf heb gemaakt.

17
CANISIUS

In mijn gramschap heb Ik mijn aanschijn verborgen, Zodat hij ging dolen, waar ‘t

WILLIBRORD

Om zijn misdaden was Ik korte tijd vertoornd, Ik sloeg hem met afgewend gelaat en toornde, maar in zijn afvalligheid ging hij de wegen die zijn hart hem ingaf.

18
CANISIUS

Maar nu heb Ik zijn wegen gezien: Ik zal hem genezen en leiden; Hèm troosten, en die met hem treuren,

WILLIBRORD

Ik heb die wegen gezien en wil hem genezen en leiden, en hem weer troosten.

19
CANISIUS

Een danklied op de lippen leggen. Vrede, vrede, voor hem die ver is, En voor hem, die nabij is: Spreekt Jahweh: Ik zal hem genezen!

WILLIBRORD

Voor diegenen onder hen die treuren schep Ik nu lippen voor hen die veraf zijn, voor hen die nabij zijn, zegt Jahwe, Ik zal hen genezen.'

20
CANISIUS

Maar de bozen zijn als een onstuimige zee, Die nimmer eens tot rust kan komen, Wier golven slijk en modder braken:

WILLIBRORD

Maar de bozen zijn als een onstuimige zee, die maar niet tot rust kan komen; haar golven woelen slijk en modder op.

21
CANISIUS

Geen vrede voor de goddelozen, spreekt Jahweh!

WILLIBRORD

De bozen hebben geen vrede, zegt onze God.