Jesaja 56
Alle 2 beschikbare vertalingen
Zo spreekt Jahweh: Onderhoudt het recht, En beoefent de gerechtigheid: Want mijn heil is nabij, Mijn gerechtigheid wordt spoedig geopenbaard.
Zo spreekt Jahwe: Onderhoudt het recht, beoefent de gerechtigheid, want de komst van mijn redding is nabij en mijn gerechtigheid wordt weldra geopenbaard.
Gelukkig de mens, die er naar handelt, Het mensenkind, dat er aan hecht; De sabbat houdt, en niet schendt, Zijn hand bewaart van allerlei kwaad!
Gelukkig de man die zo handelt, de mens die daaraan vasthoudt, die de sabbat onderhoudt, hem niet ontheiligt, en zijn hand ervoor behoedt enig kwaad te doen.
Laat dan de vreemde, die zich aansloot bij Jahweh, niet zeggen: Heel zeker snijdt Jahweh mij af van zijn volk; Laat de eunuch ook niet zeggen: Zie, ik ben maar een dorre boom!
De vreemdeling die zich bij Jahwe aansluit hoeft niet te zeggen: `Jahwe houdt mij zeker afgezonderd van zijn volk.' Ook de kastraat mag niet zeggen: `Ik ben maar een dorre boom.'
Want zo spreekt Jahweh tot de eunuchen: Wie mijn sabbat onderhouden, En verkiezen wat Mij behaagt, Getrouw blijven aan mijn Verbond:
Want dit zegt Jahwe: Aan de kastraten die mijn sabbat onderhouden, en verkiezen wat Mij welgevallig is en vasthouden aan mijn verbond,
Hun geef Ik een gedenkzuil in mijn huis en binnen mijn muren, Een naam, veel beter dan zonen en dochters: Ik geef hun een eeuwige naam, Die nooit zal vergaan!
aan hen geef Ik in mijn huis en binnen mijn muren een gedenksteen en een naam, een eeuwige naam geef Ik hun, een die nooit wordt uitgewist.
En tot de vreemden, Die zich aansloten bij Jahweh, om Hem te dienen, Jahweh’s Naam
De vreemdelingen die zich bij Jahwe hebben aangesloten, om Hem te dienen en de naam van Jahwe te beminnen, om zijn dienstknechten te zijn; al degenen die de sabbat onderhouden, hem niet ontheiligen en vasthouden aan mijn verbond:
Hen zal Ik brengen naar mijn heilige berg, Ze vreugde doen smaken in mijn huis van gebed. Hun brand- en slachtoffers Zullen welkom zijn op mijn altaar; Waarachtig, mijn huis zal worden genoemd: Een huis van gebed voor àlle volken.
hen allen laat Ik komen naar mijn heilige berg, en schenk hun vreugde in mijn huis van gebed. Hun brand - en slachtoffers zijn welgevallig op mijn altaar. Want mijn huis zal heten: Huis van gebed voor alle volken.
Zo spreekt Jahweh, mijn Heer, Die de verstrooiden van Israël verzamelt: Bij hen, die al bijeen zijn gebracht, Voeg Ik nog anderen!
Zo luidt de godsspraak van Jahwe, de Heer, die het verstrooide Israël verzamelt: Nog anderen zal Ik verzamelen en voeg ze toe aan hen die reeds verzameld zijn.
Wilde beesten, komt allen verslinden, Met al de dieren in het woud:
Gij allen, dieren van het veld en dieren van het woud, komt en eet.
Mijn wachters zijn allemaal blind, Ze letten niet op. Het zijn allemaal stomme honden, Die niet eens kunnen blaffen; Dromerig liggen ze neer, En slapen maar liefst.
De wachters van mijn volk zijn blind en allen van kennis verstoken. Allen zijn zij honden, met stomheid geslagen, tot blaffen niet in staat; hijgend liggen zij neer, en zij zijn op hun rust gesteld.
Vratige, nooit verzadigde honden, Dat zijn de leiders, die achteloos zijn, Die hun eigen weg zoeken, allemaal, Hun eigen belang, tot den laatste toe.
Vraatzuchtige honden zijn het, verzadiging kennen zij niet. Dat zijn de herders, tot enig inzicht niet in staat; allen gaan zij eigen wegen, belust op eigen baat, allen, tot de laatste man.
"Komt, we moeten wijn gaan halen, En ons bedrinken: Morgen is het weer als vandaag,
`Komaan, ik haal wijn, en wij gieten ons vol drank. En morgen gaat het juist zoals vandaag, meer dan genoeg blijft er over!'