Jesaja 50

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Zo spreekt Jahweh: Waar is de scheidingsbrief van uw moeder, Waarmee Ik haar zou hebben verstoten; Of aan wien van mijn schuldeisers zou Ik u hebben verkocht? Neen, om uw

WILLIBRORD

Zo spreekt Jahwe: Waar is de scheidingsbrief van uw moeder, waarmee Ik haar heb weggestuurd? Of aan wie van mijn schuldeisers heb Ik u verkocht? Zie, omwille van uw misdaden heeft men u verkocht, en omwille van uw weerspannigheid werd uw moeder weggestuurd.

2
CANISIUS

Waarom was er niemand meer, toen Ik kwam; Gaf niemand antwoord, toen Ik riep? Of was

WILLIBRORD

Waarom was er niemand toen Ik kwam? Waarom kwam er geen antwoord toen Ik riep? Schiet mijn hand soms te kort om vrij te maken, of heb Ik geen kracht om te redden? Zie, door mijn afstraffend woord leg Ik de zee droog, en maak van rivieren een woestijn; de vissen zullen er verrotten, omdat er geen water is, zij zullen sterven van dorst.

3
CANISIUS

De hemelen sla Ik het rouwkleed om, En geef hun als mantel een zak!

WILLIBRORD

Ik hul de hemelen in zwarte duisternis en bedek ze met een rouwgewaad.

4
CANISIUS

Jahweh, de Heer, heeft Mij de tong van een leerling gegeven, Om tot de ontmoedigden te kunnen spreken;

WILLIBRORD

De Heer Jahwe heeft mij als een leerling leren spreken, om uitgeputte mensen bij te kunnen staan. Met een woord wekt Hij mij in de morgen, in de morgen wekt Hij mijn oor om als een leerling toe te horen.

5
CANISIUS

Jahweh, de Heer, heeft Mij het oor geopend, Om als een leerling te horen. 50:4c Elke morgen wekt Hij mijn woord, Elke morgen wekt Hij mijn oor: En Ik spreek niet tegen, Keer Mij niet af.

WILLIBRORD

De Heer Jahwe heeft mijn oor ontsloten, en ik heb mij niet verweerd, en ben niet teruggedeinsd.

6
CANISIUS

Mijn rug bied Ik hun, die Mij slaan, Mijn wangen, die Mij de baard uitrukken; Ik houd mijn gelaat niet verborgen Voor smaad en bespuwing.

WILLIBRORD

Mijn rug heb ik prijsgegeven aan hen die mij wilden slaan, en mijn wangen aan hen, die mij de baard uitrukten; mijn gezicht heb ik niet onttrokken aan beschimping en bespuwing.

7
CANISIUS

Want Jahweh, de Heer, staat Mij bij, Daarom schaam Ik Mij niet; Daarom heb Ik mijn gelaat als een keisteen verhard, En weet, dat Ik niet te schande zal staan.

WILLIBRORD

De Heer Jahwe staat mij bij; daarom kom ik niet bedrogen uit; daarom maak ik mijn gezicht hard als een steen, ik weet dat ik niet beschaamd zal staan.

8
CANISIUS

Mijn verdediger is nabij! Wie is mijn tegenpartij: Laten wij ons met elkander meten; Wie klaagt Mij aan: Hij trede tegen Mij op!

WILLIBRORD

Nabij is hij, die mij vrijspreekt; wie spant een rechtszaak met mij aan? Laat ons een proces beginnen! Wie staat tegenover mij in zijn recht? Laat hem maar naar voren treden!

9
CANISIUS

Zie, Jahweh, de Heer, is mijn helper: Wie zal Mij schuldig verklaren? Neen, ze zullen

WILLIBRORD

Zie, de Heer Jahwe staat mij bij; wie veroordeelt mij dan nog? Zie, zij zullen allen als in flarden uiteenvallen, als een kleed dat door de motten is stukgevreten.

10
CANISIUS

Wie van u dan Jahweh vreest, Hij luistere naar de stem van zijn Dienaar: Wie in duisternis wandelt, En geen lichtstraal meer ziet, Laat hij op de Naam van Jahweh vertrouwen, En steun gaan zoeken bij zijn God.

WILLIBRORD

Wie onder u vreest Jahwe, luistert naar de stem van zijn dienstknecht? Wie rondwaart in de duisternis, zonder een straal van licht, laat hij vertrouwen op de naam van Jahwe, en steunen op zijn God.

11
CANISIUS

Maar gij allen, die een vuur hebt ontstoken, En fakkels doet branden: Weg met u in de gloed van uw vuur, In de fakkels, die gij ontsteekt; Door mijn eigen hand zal u dit overkomen, Op het bed van smarten zult ge liggen!

WILLIBRORD

Zie, gij allen, die het vuur aansteekt, en brandende pijlen in een kring legt, zelf moet gij de gloed van uw vuur ingaan en door de brandende pijlen heen, die gij zelf hebt ontstoken. Door mijn hand is u dat gebeurd, in het oord van smarten zult gij u neerleggen.