Jesaja 5

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Ik wil zingen van mijn Geliefde: Het lied van mijn Vriend en zijn wijngaard. Mijn vriend had een wijngaard op een vruchtbare helling;

WILLIBRORD

Ik wil zingen van mijn vriend, het lied van mijn vriend en zijn wijngaard. Mijn vriend had een wijngaard op een vruchtbare helling.

2
CANISIUS

Hij spitte hem om, en raapte er de stenen uit weg. Hij beplantte hem met edelwingerd, Bouwde er een wachttoren in, en kapte perskuipen uit. Nu verwachtte hij, dat hij druiven zou dragen: Maar hij bracht enkel bocht!

WILLIBRORD

Hij spitte hem om, verwijderde de stenen, en beplantte hem met edelwingerd. Hij bouwde er een wachttoren en kapte er ook een wijnpers uit. Nu verwachtte hij dat hij druiven zou dragen, maar hij bracht slechts wilde bessen voort.

3
CANISIUS

Burgers van Jerusalem en mannen van Juda: Richt nu tussen mij en mijn wijngaard!

WILLIBRORD

Welnu, bewoners van Jeruzalem, mannen van Juda, doet uitspraak tussen Mij en mijn wijngaard.

4
CANISIUS

Wat was er meer voor mijn wijngaard te doen, Wat ik misschien heb verzuimd? Waarom

WILLIBRORD

Wat kon Ik nog voor mijn wijngaard doen dat Ik niet heb gedaan? Waarom bracht hij slechts wilde bessen voort, waar Ik verwachtte dat hij druiven zou dragen?

5
CANISIUS

Ik zal u zeggen, wat ik met mijn wijngaard zal doen! Ik neem weg zijn omheining: hij wordt kaal gevreten; Ik verniel zijn muur: hij wordt vertrapt;

WILLIBRORD

Welnu, Ik zal u vertellen wat Ik met mijn wijngaard ga doen. Zijn omheining neem Ik weg, zodat hij kaal wordt gevreten; zijn muren verniel Ik, zodat hij vertrapt wordt.

6
CANISIUS

Ik zal hem tot wildernis maken, besnoeid noch gespit; Distels en doornen schieten er op, De wolken verbied ik, hem te besproeien.

WILLIBRORD

Een wildernis maak Ik ervan, hij wordt gesnoeid noch gewied, distels en doornen groeien er hoog, en de wolken verbied Ik hem met regen te besproeien.

7
CANISIUS

Welnu, de wijngaard van Jahweh der heirscharen Is Israëls huis; De mannen van Juda Zijn bevoorrechte planten. Hij hoopte op recht: en zie, het was onrecht; Betrachten van recht: het was verkrachten van recht.

WILLIBRORD

Ja, de wijngaard van Jahwe van de machten is Israëls huis, zijn bevoorrechte planten zijn de mensen van Juda. Hij hoopte op recht maar Hij zag onrecht, Hij zag geen betrachting van recht, maar verkrachting van recht.

8
CANISIUS

Wee, die het ene huis neemt na het ander, Die akker koppelt aan akker; Totdat geen plaats meer overblijft, En gij alleen in het land bezit hebt.

WILLIBRORD

Wee u die huis na huis opkoopt, die akker bij akker trekt tot er geen plaats meer overblijft, en gij alleen nog bezittingen hebt in het land.

9
CANISIUS

Zo klinkt in mijn oren de eed Van Jahweh der heirscharen! Die talloze huizen worden verwoest, De grootste en schoonste zijn zonder bewoners.

WILLIBRORD

In mijn oren klinkt de eed van Jahwe der legerscharen: `Die talrijke huizen vallen in puin, ook de mooiste en grootste staan leeg en verlaten.

10
CANISIUS

Ja, tien morgen wijnland geeft niet meer dan één kruik, Een hele zak zaad niet meer dan één maat.

WILLIBRORD

Een wijngaard van tien morgen levert slechts een bat op, en een ezelslast zaad slechts een efa koren.'

11
CANISIUS

Wee, die zich al vroeg in de morgen bedrinken, En tot laat in de avond zich verhitten door wijn;

WILLIBRORD

Wee hen die van 's morgens vroeg reeds op zoek gaan naar sterke drank, en die tot laat in de avond zich verhitten met wijn.

12
CANISIUS

Die bij citer en harp, bij pauke en fluit Wijn blijven slempen; Maar die op Jahweh’s

WILLIBRORD

Zij houden maar drinkgelagen bij citer en harp, bij fluit en tamboerijn, maar op Jahwe's daden letten zij niet, het werk van zijn daden bespeuren zij niet.

13
CANISIUS

Daarom zal mijn volk in ballingschap gaan, Eer zij er aan denken; Zal zijn adel sterven van honger, Zijn scharen versmachten van dorst;

WILLIBRORD

Daarom gaat mijn volk in ballingschap, voordat zij het vermoeden; de edelen vergaan van honger, de massa versmacht van dorst.

14
CANISIUS

Daarom is het dodenrijk dubbel gulzig geworden, En spert het wagenwijd zijn kaken op. Zo gaat de glorie van Sion ten onder, Zijn joelen, zijn juichen, zijn jubel;

WILLIBRORD

Daarom opent het dodenrijk zijn keel, spert het zijn muil mateloos open; luister en gewoel verzinken erin, hun gonzende leven en luidruchtige vreugde.

15
CANISIUS

Zo worden die mensen onteerd, die mannen vernederd, Moeten die trotse blikken omlaag.

WILLIBRORD

Dan wordt de mens vernederd, een ieder neergeslagen, de verwaten ogen der mensen worden neergeslagen.

16
CANISIUS

Zo toont Jahweh der heirscharen door het oordeel zijn grootheid, De heilige God zijn heiligheid door het gericht!

WILLIBRORD

Maar Jahwe van de legerscharen wordt groot in zijn oordeel, in zijn gerechtigheid toont de heilige God zijn heiligheid.

17
CANISIUS

Lammeren zullen er weiden, als was het hun veld, Geiten vreten zich vet tussen hun puinen.

WILLIBRORD

Lammeren grazen dan de puinen als hun weide af en voorbijtrekkende herders voeden zich van de ruïnes waar eens vette dieren leefden.

18
CANISIUS

Wee, die met ossentouwen de straf tot zich trekken, En met wagenkoorden het loon voor hun zonde;

WILLIBRORD

Wee hen die de straf naar zich toetrekken met schapekoorden en als met ossetouwen de vergelding,

19
CANISIUS

Die zeggen: Laat Hij zich haasten, Zijn werk bespoedigen, dat we ‘t nog zien; Laat

WILLIBRORD

die durven zeggen: `Laat Hij zich haasten en spoed zetten achter zijn werk, zodat wij het zien; laat het raadsbesluit van Israëls Heilige maar komen en worden uitgevoerd, dan weten wij bescheid.'

20
CANISIUS

Wee, die wat kwaad is, goed durven noemen, En het goede kwaad; Die duisternis maken tot licht, En licht weer tot duister; Die wat bitter is, laten doorgaan voor zoet, En het zoete voor bitter.

WILLIBRORD

Wee hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van het duister licht maken en van het licht duisternis, van bitter zoet en van zoet bitter.

21
CANISIUS

Wee, die wijs zijn in eigen ogen, En naar eigen mening verstandig!

WILLIBRORD

Wee hen die wijs zijn in eigen ogen, en verstandig naar hun eigen mening.

22
CANISIUS

Wee, die helden zijn in het drinken van wijn, En flink in het mengen van dranken!

WILLIBRORD

Wee die helden in het drinken van wijn, zo dapper in het mengen van dranken,

23
CANISIUS

Wee, die om fooi den schuldige in het gelijk durven stellen, En onschuldigen hun recht onthouden!

WILLIBRORD

die voor een geschenk de schuldige in het gelijk stellen en de rechtvaardige van zijn recht beroven.

24
CANISIUS

Daarom worden ze verteerd als kaf door het vuur, En vergaan ze als stro in de vlammen; Hun wortel vermolmt, Hun bloesem verstuift als het stof. Want ze hebben de wet van Jahweh der heirscharen veracht, Het woord van Israëls Heilige versmaad!

WILLIBRORD

Daarom zal, zoals lekkend vuur het kaf verteert en het stro in de vlammen bezwijkt, hun wortel vergaan en hun bloesem verstuiven als stof, omdat zij het onderricht hebben veracht van Jahwe der legerscharen, omdat zij het woord hebben verworpen van de Heilige van Israël.

25
CANISIUS

Daarom is Jahweh tegen zijn volk in woede ontstoken, En strekt Hij zijn hand tegen hen uit; Hij slaat ze, dat de bergen er van rillen, En hun lijken als vuil op de straten liggen! Toch legt zijn toorn zich niet neer, Maar zijn hand blijft gestrekt.

WILLIBRORD

Daarom is Jahwe tegen zijn volk in toorn ontstoken, Hij heeft de hand opgeheven en slaat toe, zodat de bergen schudden. De lijken liggen als vuil op de straten en nog bedaart zijn woede niet, zijn hand blijft opgeheven.

26
CANISIUS

Hij steekt de krijgsbanier voor een volk, ver weg, Hij fluit het van de grenzen der aarde bijeen. Zie, daar komt het, haastig en vlug,

WILLIBRORD

Hij geeft een signaal aan een verre natie, Hij fluit ze bijeen van het uiteinde der aarde: daar komen zij vlug en gezwind.

27
CANISIUS

Geen, die vermoeid is of struikelt, die sluimert of slaapt; Geen gordel raakt los van zijn lenden, Geen schoenriem gaat stuk.

WILLIBRORD

Geen die vermoeid is of wankelt, niemand die dommelt of slaapt, geen gordel raakt los, geen schoenriem breekt.

28
CANISIUS

Zijn pijlen zijn scherp, Al zijn bogen gespannen; De hoeven van zijn paarden als keien, Zijn raderen als een wervelwind.

WILLIBRORD

De pijlen zijn gescherpt, bogen gespannen, de hoeven van hun paarden zijn als vuursteen, de wielen van hun wagens als een wervelwind.

29
CANISIUS

Het brult als een leeuw, gromt en bromt als leeuwenwelpen, Het grijpt zijn prooi, sleept ze weg, reddeloos verloren.

WILLIBRORD

Zij brullen als de leeuwin, zij brullen als jonge leeuwen, grommend grijpen zij hun prooi en slepen die weg, niemand kan haar meer redden.

30
CANISIUS

Op die dag breekt een geloei over hen los, Al het razen der zee. Radeloos blikt men over het land: Overal duisternis en schrik; Het licht is verdonkerd Door asgrauwe dampen!

WILLIBRORD

Gebrul als van de zee breekt op die dag over hen los. Wie het land overschouwt ziet alleen benauwende duisternis en het licht is door wolken verduisterd.