Jesaja 46

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Bel wankelt al, en Nebo valt; Hun beelden worden op beesten en ossen gelegd, Getorst en gedragen, een vermoeiende last,

WILLIBRORD

Bel is neergezegen, Nebo ingestort; hun beelden worden toevertrouwd aan de dieren en het vee, uw draagbare beelden zijn opgetild en zijn een last voor uitgeputte beesten.

2
CANISIUS

Waaronder allen zich bukken en krommen. Maar ze kunnen hun last niet in veiligheid brengen, Zelf zullen ze in ballingschap gaan!

WILLIBRORD

Ingestort en neergezegen zijn zij, allen te zamen, zij konden hun dragers niet redden, en zijn zelf in gevangenschap gegaan.

3
CANISIUS

Huis van Jakob, luister naar Mij, Wie overbleven van Israëls huis, Die sinds hun geboorte door Mij zijn getorst, Gedragen van de moederschoot af!

WILLIBRORD

Luistert naar Mij, huis van Jakob, en al wat er rest van Israëls huis; Gij, die werd opgetild vanaf de moederschoot, en sinds de geboorte gedragen.

4
CANISIUS

Tot uw ouderdom ben Ik dezelfde, tot uw grijsheid blijf Ik u torsen. U dragen, zoals Ik gedaan heb, u torsen en redden.

WILLIBRORD

Tot aan uw oude dag blijf Ik dezelfde, nog als gij grijs zijt zal Ik u torsen, Ik heb het gedaan en Ik blijf u dragen, Ik zal u torsen, Ik zal u redden.

5
CANISIUS

Naast wien soms wilt gij Mij stellen en meten, Op wiens beeld Mij doen lijken?

WILLIBRORD

Met wie zult gij Mij vergelijken en met wie Mij gelijkstellen, met wie Mij meten, die op Mij lijken zou?

6
CANISIUS

Ze schudden goud uit hun buidel, Wegen zilver af op de schaal, Huren een goudsmid, om er een god van te maken, En buigen aanbiddend zich neer.

WILLIBRORD

Zij, die goud uit hun beurzen schudden en zilver in de weegschaal leggen, zij huren een smid, die er een god van maakt, en daarvoor knielen en buigen zij zich neer.

7
CANISIUS

Ze tillen hem op de schouders En dragen hem rond, Zetten hem neer op een voetstuk: daar staat hij, Hij komt van zijn plaats niet meer af; Hij geeft geen antwoord, als men hem roept, Redt niemand uit zijn ellende.

WILLIBRORD

Zij dragen hem op hun schouders, en torsen hem voort. Zij zetten hem neer waar hij thuis hoort: daar staat hij en loopt nooit meer weg van zijn plaats! Als iemand hem aanroept, antwoordt hij niet, en redt hem niet uit zijn nood.

8
CANISIUS

Denkt daaraan, weest verstandig, rebellen,

WILLIBRORD

Herinnert u dat alles en luistert toe, neemt het ter harte, rebellen!

9
CANISIUS

Neemt het ter harte, en herinnert u wat vroeger is gebeurd. Ja, ik ben God, er is geen ander, God, die zijns gelijke niet heeft;

WILLIBRORD

Herinnert u wat vroeger gebeurd is, in de oude tijd, want Ik ben God, niemand anders is God, niemand aan Mij gelijk.

10
CANISIUS

Die van de beginne het einde voorzegde, Tevoren, wat nog niet was geschied. Ik spreek: Mijn raadsbesluit zal worden volbracht, Wat Ik gewild heb, breng Ik tot stand;

WILLIBRORD

Ik verkondig u het einde vanaf het begin, en vooraf wat nog niet is geschied. Ik zeg: Mijn besluit wordt uitgevoerd, en al wat Mij behaagt breng Ik tot stand,

11
CANISIUS

Uit het oosten roep Ik den roofvogel op, Uit verre landen den man van mijn plannen! Zoals Ik gezegd heb, zal Ik het schikken, Zoals Ik besloten heb, zal Ik het doen.

WILLIBRORD

die uit het oosten een roofvogel geroepen heb, uit een ver land de man van mijn raadsbesluit. Wat Ik heb gezegd, dat doe Ik gebeuren, Ik vorm een plan en voer het uit.

12
CANISIUS

Moedelozen, luistert naar Mij, Die u nog ver van het heil meent verwijderd:

WILLIBRORD

Luistert naar Mij, gij trotse harten, gij, zo verre van mijn reddende gerechtigheid.

13
CANISIUS

Mijn heil doe Ik naderen, het is niet verre meer af, Mijn redding laat zich niet wachten; Aan Sion breng Ik verlossing, Aan Israël mijn glorie!

WILLIBRORD

Ik breng die gerechtigheid van Mij nabij, zij is niet ver van u; de redding die van Mij komt zal niet talmen. Ik breng in Sion redding en geef aan Israël mijn heerlijkheid.