Jesaja 29

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Wee Offerhaard, Gods Offerhaard, Stad, waar David zijn tenten opsloeg! Voegt nog een jaar bij de jaren, En laat de feesten hun kringloop volbrengen:

WILLIBRORD

Wee Ariel, Ariel, de stad waar David zijn tenten opsloeg. Het ene jaar moge bij het andere aansluiten, de kringloop der feesten voortduren,

2
CANISIUS

Dan zal Ik Gods Offerhaard benauwen, Doen kreunen en kermen, En maak er een echte offerhaard van!

WILLIBRORD

eens drijf Ik Ariel zo in het nauw, dat het vol klagen en kermen zal zijn. Dan zal het voor mij een Ariel zijn, een offeraltaar.

3
CANISIUS

Ik zal u van alle kant belegeren, U met wallen omringen, En verschansingen tegen u bouwen.

WILLIBRORD

Van alle kanten beleger Ik u; met voorposten sluit Ik u in en werp wallen tegen u op.

4
CANISIUS

Dan zult ge op de grond liggen roepen, Uw woord zal worden verstikt door het stof; Uw stem zal uit de aarde komen als die van een spook, Uw spreken knarsen uit het zand.

WILLIBRORD

Dan komt uw spreken diep uit de aarde en klinkt uw woord gedempt uit het stof omhoog; uw stem komt uit de aarde als die van de geest van een dode; uw woord klinkt piepend uit het stof.

5
CANISIUS

De zwerm uwer vijanden zal zijn als een stofwolk, De drom der verdrukkers als opstuivend kaf; En plotseling, heel onverwacht

WILLIBRORD

Maar de horden van uw vijanden worden volkomen verpulverd, dwarrelend kaf worden de horden van uw verdrukkers. Plotseling, onverwacht,

6
CANISIUS

Zult ge door Jahweh der heirscharen worden bezocht: Met donder, geraas en gedaver, Met wervelwind en orkaan, Met verslindende vlammen.

WILLIBRORD

grijpt Jahwe van de legerscharen voor u in, met donder en aardbeving en hevig gedruis, met wervelwind en storm, met vlammend vuur dat alles verteert.

7
CANISIUS

En als een droom en een nachtmerrie Zal het heir aller volken, die tegen Offerhaard strijden, Al zijn burchten en torens benauwen.

WILLIBRORD

Als een droom, een nachtelijk visioen, zijn dan de horden der volken die tegen Ariel strijden, allen die het bestrijden, insluiten en benauwen.

8
CANISIUS

Het zal hem gaan als een hongerige, die droomt, dat hij eet, Maar zijn maag is leeg bij het ontwaken, Of als een dorstige, die droomt, dat hij drinkt, Maar die ontwaakt, uitgeput en versmacht: Zo zal hem het heir aller volken zijn, die Sion bekampen!

WILLIBRORD

Als een uitgehongerde, die droomt dat hij eet, maar als hij wakker wordt nog even onvoldaan is, als een dorstige, die droomt dat hij drinkt, maar als hij wakker wordt nog even uitgeput is van de dorst, zo zal het de horden der volken vergaan, die de Sionsberg bestrijden.

9
CANISIUS

Verhardt, opdat ge verstart, Wordt blind, opdat ge niet ziet; Weest dronken, maar niet van wijn, Waggelt, maar niet van drank.

WILLIBRORD

Gij zult elkaar ontdaan en verstomd aanstaren, met niets-ziende en verblinde ogen, dronken, maar niet van de wijn; waggelend, maar niet van de drank.

10
CANISIUS

Want Jahweh heeft over u uitgestort Een geest van verdoving; Hij heeft uw ogen gesloten, profeten, Zieners, uw hoofden gesluierd.

WILLIBRORD

Want Jahwe stort een geest van diepe slaap over u uit: Hij sluit uw ogen - de profeten -. Hij omsluiert uw hoofden - de zieners.

11
CANISIUS

Zo wordt u dit hele visioen Als de inhoud van een verzegeld boek: Men geeft het iemand, die lezen kan, En zegt: ge moet het eens lezen; Dan antwoordt hij: Ik kan niet, want het boek is verzegeld.

WILLIBRORD

Elk visioen is voor u als de woorden in een verzegeld boek: geeft men het aan iemand die kan lezen met het verzoek: `Lees dit eens,' dan zal hij zeggen: `Dat kan ik niet, het is verzegeld.'

12
CANISIUS

Of men geeft het boek iemand, die niet leest, En zegt: ge moet het eens lezen; Dan antwoordt hij: Ik kan niet lezen.

WILLIBRORD

Geeft men het aan iemand die niet kan lezen, met het verzoek: `Lees dit eens,' dan zegt hij: `Ik kan niet lezen.'

13
CANISIUS

En de Heer zegt: Omdat dit volk Mij nadert met de mond, En Mij eert met de lippen alleen, Maar zijn hart heel ver van Mij houdt, En zijn vrees voor Mij enkel bestaat Uit mensenwijsheid, van buiten geleerd;

WILLIBRORD

De Heer zei: Dit volk nadert Mij wel met de mond, en eert Mij met de lippen, maar zijn hart is ver van Mij en zijn vrees voor Mij is niet meer dan wet van mensen, die door mensen worden aangeleerd.

14
CANISIUS

Daarom blijf Ik heel wonderlijke dingen doen aan dit volk: De wijsheid zijner wijzen vergaat, Het vernuft van zijn verstandigen verduistert.

WILLIBRORD

Daarom zal Ik opnieuw wonderen doen voor dit volk, het ene na het andere. Dan gaat de wijsheid van zijn wijzen te niet en het verstand der verstandigen verdwijnt.

15
CANISIUS

Wee hun, die diep voor Jahweh Hun plannen willen verbergen; Die hun werken in het duister verrichten, En zeggen: wie ziet ons, wie kent ons!

WILLIBRORD

Wee degenen die hun plannen voor Jahwe diep willen verbergen en alles in het duister doen, en zeggen: `Wie ziet ons? Wie weet van ons?'

16
CANISIUS

Wat dwaasheid! Is dan de pottenbakker gelijk aan het leem, Dat het maaksel van zijn maker zou zeggen: Hij vormde mij niet; En de pot van den pottenbakker zou zeggen: Hij heeft er geen verstand van?

WILLIBRORD

Zo keert men de zaken om. Wordt de pottenbakker soms met het leem gelijkgesteld? Kan het maaksel van zijn maker zeggen: `Hij heeft mij niet gemaakt?' Zegt het aardewerk van de pottenbakker: `Hij kan er niets van?'

17
CANISIUS

Doch het is nog maar een korte tijd, En de Libanon zal in een boomgaard veranderen, De boomgaard lijken op een woud!

WILLIBRORD

Nog een korte tijd, en de Libanon verandert in een boomgaard, en die boomgaard wordt met een woud gelijkgesteld.

18
CANISIUS

Dan zullen de doven horen wat in het boek staat geschreven, De blinde ogen zien, van donker en duister verlost;

WILLIBRORD

Op die dag horen de doven wat uit een boek wordt voorgelezen, en zien de blinden, want hun ogen zijn bevrijd van duisternis en donker.

19
CANISIUS

De ongelukkigen zich telkens meer in Jahweh verheugen, De armsten onder de mensen in Israëls Heilige juichen.

WILLIBRORD

De armen vinden hun vreugde weer in Jahwe, de misdeelden in het land juichen om de Heilige van Israël.

20
CANISIUS

Want de tyran is verdwenen, de spotter is weg; Allen vernield, die onheil brouwen, En anderen op hun woord beschuldigen;

WILLIBRORD

Dan is het gedaan met de verdrukkers, dan is het uit met de opscheppers; allen die zinnen op kwaad, worden uitgeroeid:

21
CANISIUS

Die den rechter strikken leggen onder de poort, En de onschuldigen door leugen verdringen.

WILLIBRORD

zij die door hun getuigenis anderen helpen veroordelen, die de rechters in de poort proberen te strikken, die onschuldigen door bedrog hun recht onthouden.

22
CANISIUS

Daarom spreekt Jahweh, De God van het huis van Jakob, Hij, die Abraham heeft verlost: Niet langer zal Jakob worden beschaamd, Niet langer zijn aangezicht blozen;

WILLIBRORD

Daarom zegt Jahwe, de God van Jakobs huis, Hij die Abraham heeft verlost: Nu zal Jakob niet meer beschaamd worden, zijn aangezicht zal niet meer verbleken.

23
CANISIUS

Maar wanneer zijn kinderen Het werk mijner handen in hun midden aanschouwen, Dan zullen zij mijn Naam vereren, Den Heilige Jakobs aanbidden, Den God van Israël vrezen;

WILLIBRORD

Als hij met zijn kinderen ziet wat Ik doe in hun midden, zullen zij de heiligheid van mijn naam erkennen. Zij zullen de heiligheid van Jakobs Heilige erkennen, ontzag hebben voor de God van Israël.

24
CANISIUS

En de dolenden zullen inzicht bekomen, De mopperaars zullen de lessen verstaan!

WILLIBRORD

Zij die verward zijn komen tot inzicht, de misnoegden laten zich onderrichten.