Jesaja 15
Alle 2 beschikbare vertalingen
De godsspraak over Moab. Ach, in één nacht is Ar overweldigd, Moab verwoest, Ach, in één nacht is Kir overmeesterd, Moab vernield!
Uitspraak over Moab. In de nacht dat Ar werd verwoest, ging Moab ten onder; in de nacht dat Kir werd verwoest, ging Moab ten onder!
De dochter van Dibon heeft de hoogten beklommen, Om er te wenen, En over Nebo en Medeba Heft Moab zijn klaagzangen aan. Alle hoofden zijn kaal, Alle baarden geschoren;
Men trekt op naar Bet en Dibon, om op de hoogten te rouwen. Op de Nebo en in Medeba barst Moab in jammerklachten uit! Alle hoofden zijn kaal, alle baar den zijn weggeschoren.
Men draagt de rouwzak op straat, En treurt op de daken. Alles jammert op zijn pleinen, Barst uit in geween;
Op de straten ziet men iedereen in rouwkleren gehuld, op daken en pleinen weeklaagt iedereen, in tranen neergezegen.
Chesjbon en Elale snikken, Tot Jáhas hoort men ze schreien. De lenden van Moab rillen er van, En zijn ziel is onthutst;
Chesbon en Elale schreeuwen het uit: tot in Jahas hoort men ze roepen. Daarom schokken de lendenen van Moab en is zijn geest ontdaan.
Moab snikt het uit in zijn hart, Ontredderd, tot Sóar en Eglat. Ach, de bergpas van Loechit Bestijgt men al schreiend; Ach, op de weg van Choronáim Stoot men een jammerklacht uit!
Mijn hart schreit om Moab: de bewoners vluchten tot in Soar en Eglat-selisia, schreiend trekken zij door de pas van Luchit, op de weg naar Choronaim weerklinkt hun noodgeschrei.
Want de wateren van Nimrim Zijn een steppe geworden: Het gras is verdroogd, het kruid is verdord, Het groen is verdwenen.
De wateren van Nimrim verkeren in een woestenij, het gras verdwijnt, geen groen is er nog over.
Ja, wat men gespaard En opgelegd had, Brengt men in veiligheid De Wilgenbeek over!
Daarom wordt al wat is vergaard en opgespaard, over de Wilgenbeek in veiligheid gebracht.
Ach, het gejammer trekt rond Door de landen van Moab; Geklaag tot Egláim, Tot Beër-Elim gehuil.
Hun gehuil waart rond in Moabs land, tot in Eglaim en Beer-elim dringt hun gejammer door.
Want de wateren van Dimon staan al vol bloed, Over Dimon breng Ik nieuwe rampen; Ik zal er de rest van Moab mee drenken, En vernielen wat er overschiet!
In Dimon is het water rood van het bloed, maar nog meer ellende breng Ik over die stad: Ik laat een leeuw los op de overlevenden van Moab en op de rest van Adama.