Jesaja 11
Alle 2 beschikbare vertalingen
Dan zal een twijg aan de stronk van Jesse ontspruiten, Een scheut uit zijn wortel ontkiemen.
Een twijg ontspruit aan de stronk van Isaï, een telg ontbloeit aan zijn wortel.
De geest van Jahweh zal op Hem rusten: De geest van wijsheid en verstand, De geest van raad en sterkte, De geest van kennis en godsvrucht,
De geest van Jahwe rust op hem, een geest van wijsheid en inzicht, een geest van beleid en sterkte, een geest van kennis en ontzag voor Jahwe.
En de vrees voor Jahweh Zal hem vervullen. Niet naar uiterlijke schijn zal Hij richten, Geen vonnis vellen op horen-zeggen alleen;
- hij ademt ontzag voor Jahwe. Niet naar uiterlijke schijn spreekt hij recht en hij doet geen uitspraak op grond van loze geruchten;
Den zwakke zal Hij recht verschaffen, Eerlijk uitspraak doen voor de armen in het land. Maar den tyran zal Hij striemen met de gesel van zijn mond, Den boosdoener doden met de adem van zijn lippen.
hij geeft de geringen hun recht en de armen in het land krijgen een eerlijk vonnis. Hij kastijdt de verdrukkers met de roede van zijn mond en de bozen doodt hij met de adem van zijn lippen.
Gerechtigheid is de gordel om zijn heupen, Waarachtigheid de band om zijn lenden.
Gerechtigheid draagt hij als een gordel om zijn lenden, en trouw als een gordel om zijn heupen.
Dan huist de wolf bij het lam, Vlijt de panter zich naast de geit; Samen grazen kalf en leeuw, Een kind kan ze weiden.
De wolf en het lam wonen samen, de panter vlijt zich neer naast het bokje, het kalf en de leeuw weiden samen: een kleine jongen kan ze hoeden.
Koe en berin wonen samen, haar jongen liggen bijeen, En de leeuw vreet hooi als het rund;
De koe en de berin sluiten vriendschap, hun jongen liggen bijeen. De leeuw eet haksel als het rund,
De zuigeling speelt bij het hol van de adder, Het kind steekt zijn hand in het nest van de slang!
de zuigeling speelt bij het hol van de adder, het kind strekt zijn hand uit naar het nest van de slang.
Dan doet niemand meer zonde of kwaad Op heel mijn heilige berg; Want het land is vervuld van de kennis van Jahweh, Zoals de bodem der zee is bedekt door het water.
Niemand doet nog kwaad of handelt nog verderfelijk op heel mijn heilige berg; want de kennis van Jahwe vervult het hele land, zoals het water heel de bodem van de zee bedekt.
Op die dag zal de wortel van Jesse, Als een banier voor de naties verheven, Door de volkeren worden gezocht, En zijn rustplaats zal glorievol zijn!
Op die dag staat de wortel van Isai als een banier voor de volken opgericht: de volken zoeken hem op, en zijn woonplaats zal luisterrijk zijn.
Op die dag heft de Heer nogmaals zijn hand, Om het overschot van zijn volk te bevrijden: Wat is overgebleven in Assjoer, Egypte, Patros en Koesj, Elam, Sjinar, Chamat en de kusten der zee.
Op die dag strekt de Heer opnieuw zijn hand uit, om de rest van zijn volk vrij te kopen, wat er overbleef, uit Assur en Egypte, uit Patros en Kus, uit Elam en Sinear, uit Hamat en van de eilanden der zee.
Hij steekt zijn banier onder de volken omhoog, Brengt de ballingen van Israël bijeen, Verzamelt de verstrooiden van Juda Van de vier uiteinden der aarde!
Hij geeft een signaal aan de volken, Israëls verdreven brengt Hij bijeen en het verstrooide Juda verzamelt Hij van de vier uithoeken der aarde.
Dan zal Efraïms naijver wijken, Zullen Juda’s vijanden worden vernield; Efraïm benijdt
Dan verdwijnt de jaloersheid van Efraïm en komt er een eind aan de verdrukking van Juda. Dan is Efraïm niet meer afgunstig op Juda en wordt Juda's vijandschap gedelgd.
Maar samen vliegen ze op Filistea’s heuvels aan zee, En plunderen de zonen van het
Samen strijken zij neer op de flank der Filistijnen aan de zee en plunderen zij de zonen van het oosten; over Edom en Moab strekken zij hun macht uit, en de Ammonieten worden hun onderhorig.
Jahweh verdroogt de tong der Egyptische zee, Zwaait woedend zijn hand over de Eufraat: In zeven beekjes slaat Hij hem stuk, Men trekt er geschoeid overheen.
Dan splijt Jahwe de golf van de zee van Egypte, in zijn bloeiende toorn heft Hij de hand op tegen de Rivier en slaat hem uiteen in zeven beken, zodat men er met schoenen aan doorheen trekt.
Zo komt er een pad voor het overschot van zijn volk, Voor die in Assjoer bleven behouden: Zoals Israël voorheen had gekregen, Toen het optrok uit het land van Egypte!
Zo wordt er een weg gebaand voor de rest van mijn volk dat in Assur is achtergebleven, zoals eens voor Israël, toen het wegtrok uit Egypte.