Jeremia 9

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Ach, mocht mijn hoofd een stortvloed worden, Mijn oog een bron van tranen: Dat ik dag en nacht kon bewenen De doden van de dochter van mijn volk!

WILLIBRORD

Ach, was er in de woestijn een onderkomen, dan ging ik weg en verliet mijn volk; want echtbrekers zijn het allemaal, een trouweloze bende.

2
CANISIUS

Ach, had ik in de woestijn Maar een afgelegen verblijf: Dan verliet ik mijn volk, En ging van hen heen; Want allen zijn het overspelers, Een trouweloos rot.

WILLIBRORD

Ze spannen hun tong als een boog, leugen en oneerlijkheid heersen in het land. Ze vervallen van kwaad tot erger en Mij kennen ze niet - godsspraak van Jahwe -.

3
CANISIUS

Ze spannen hun tong Als een boog met hun leugens; Niet op eerlijke wijze verkrijgen ze macht in het land, Maar van het ene kwaad vervallen ze in het andere; Mij kennen ze niet: Is de godsspraak van Jahweh!

WILLIBRORD

Pas op voor elkaar, vertrouw uw medemens niet; het zijn allemaal bedriegers, iedereen belastert zijn naaste.

4
CANISIUS

Wees voor uw vriend op uw hoede, En niemand vertrouwe zijn broer; Want alle broers zijn bedriegers, Een lasteraar iedere vriend;

WILLIBRORD

De een bedriegt de ander, niemand van hen spreekt de waarheid, hun tong is aan liegen gewend. Ze zijn bedorven, ze kunnen niet anders meer.

5
CANISIUS

Ze liegen maar tegen elkander, Nooit spreken ze waarheid. Ze hebben hun tong leren liegen, En putten zich uit in geveins,

WILLIBRORD

Ze stapelen geweld op geweld, bedrog op bedrog, en weigeren Mij te erkennen - godsspraak van Jahwe -.

6
CANISIUS

In geweld op geweld, In bedrog op bedrog; Mij willen ze niet kennen: Is de godsspraak van Jahweh!

WILLIBRORD

Daarom zegt Jahwe van de legerscharen: Ik zuiver hen uit in de smeltkroes. Wat kan ik anders met hen doen bij al hun slechtheid?

7
CANISIUS

Daarom zegt Jahweh der heirscharen: Zie, Ik ga ze smelten en keuren; Wat kan Ik anders doen Met de dochter van mijn volk?

WILLIBRORD

Hun tong is een dodelijke pijl, hun mond is vol bedrog. Ze groeten elkaar vriendelijk, maar ondertussen belagen ze elkaar.

8
CANISIUS

Want hun tong is een moordende pijl, Het woord in hun mond is bedrog. Vrede! roept men zijn vrienden toe, Maar in zijn binnenste legt men ze strikken.

WILLIBRORD

En zoiets zou Ik niet straffen - godsspraak van Jahwe -, op zo'n volk Mij niet wreken?

9
CANISIUS

En zou Ik dit alles niet straffen: Is de godsspraak van Jahweh: Op zulk een volk Mij niet wreken!

WILLIBRORD

Ik schrei en treur over de bergen, Ik zing een klaaglied over de oasen in de woestijn: Ze liggen verlaten, niemand trekt er meer door. Men hoort er geen kudden meer blaten, vogels en dieren zijn er verdwenen.

10
CANISIUS

Heft een wee- en jammerklacht aan op de bergen, Een klaaglied op de dreven der steppe: Want ze liggen verlaten, er trekt niemand doorheen, Men hoort er niet meer het blaten der kudde; De vogels uit de lucht met het vee Zijn weggevlucht en verdwenen.

WILLIBRORD

Jeruzalem maak Ik een puinhoop, een plaats waar de jakhalzen huizen; van de steden van Juda een woestijn waar niemand meer woont.

11
CANISIUS

Van Jerusalem ga Ik een puinhoop maken, een jakhalzen-hol; Van de steden van Juda een wildernis zonder bewoners!

WILLIBRORD

Wie is zo wijs dat hij dit kan verstaan; tot wie sprak Jahwe dat hij dit kan verklaren: Waarom is het land te gronde gegaan? Waarom ligt het verlaten als een woestijn waar niemand meer door trekt?

12
CANISIUS

Wie wijs is, hij zal het begrijpen, Tot wien Jahweh’s mond heeft gesproken, hij zal

WILLIBRORD

Jahwe zei: Omdat ze zich van de wet die Ik hun gaf niets hebben aangetrokken en Mij niet hebben gehoorzaamd, omdat ze mijn wet niet hebben nageleefd.

13
CANISIUS

Jahweh zegt: Omdat ze mijn wet hebben verlaten, Die Ik hun had gegeven; Naar mijn stem niet hebben geluisterd, En er niet naar hebben geleefd;

WILLIBRORD

Ze gaan hardnekkig hun eigen weg; ze lopen achter de Baäls aan, zoals ze dat van hun voorvaderen hebben geleerd.

14
CANISIUS

Maar hun afgestompt hart zijn gevolgd, En de Báals, zoals hun vaders het hen hadden geleerd.

WILLIBRORD

Daarom zegt Jahwe van de legerscharen, Israëls God: Ik geef dit volk alsem te eten en vergif te drinken.

15
CANISIUS

Daarom zegt Jahweh der heirscharen, Israëls God: Zie, Ik ga dit volk met alsem voeden, en drenken met gif;

WILLIBRORD

Ik verstrooi hen onder de volken die zij noch hun voorvaderen hebben gekend. En met het zwaard blijf Ik hen achtervolgen, totdat Ik hen heb uitgeroeid.

16
CANISIUS

Ik ga ze verstrooien onder de volken, Die zijzelf noch hun vaders hebben gekend; En Ik zend hun het zwaard achterna, Totdat Ik ze geheel heb vernield!

WILLIBRORD

Dit zegt Jahwe van de machten: Roep de klaagvrouwen op; laat ze hierheen komen,

17
CANISIUS

Dit zegt Jahweh der heirscharen: Gaat klaagvrouwen zoeken, laat ze komen; De bekwaamsten ontbieden, Dat ze komen, zich spoeden;

WILLIBRORD

dat ze zich haasten. Laat ze voor ons een klaaglied zingen, tot onze ogen schreien en vol tranen staan.

18
CANISIUS

Laat ze een klaaglied over ons jammeren, Dat onze ogen stromen van tranen, Onze wimpers druipen van water.

WILLIBRORD

Daar klinkt een klaaglied uit Sion: `Helaas, we zijn te gronde gericht, groot is onze schande. We worden het land uitgezet en uit onze huizen verdreven.'

19
CANISIUS

Hoort! Een jammerklacht Wordt uit Sion vernomen: Hoe zijn we vernield, Hoe diep beschaamd; Want we moeten het land verlaten. Men heeft onze huizen verwoest.

WILLIBRORD

Vrouwen, hoor het woord van Jahwe, luister naar het woord dat Hij spreekt. Leer uw dochters een treurzang, leer elkaar een klaaglied,

20
CANISIUS

Ach vrouwen, hoort het woord van Jahweh, Laat uw oren luisteren naar het woord van zijn mond; Leert uw dochters een treurzang, Elkander een klaaglied;

WILLIBRORD

want de dood is door vensters binnengeklommen, hij is in onze burchten gedrongen; de kinderen maait hij neer in de straten, de jeugd op de pleinen.

21
CANISIUS

Want de dood is door onze vensters geklommen, En onze paleizen binnengedrongen! Hij maait de kinderen weg van de straat, De jeugd van de pleinen;

WILLIBRORD

De lijken van de mensen liggen als mest op het veld, als halmen achter de maaier die niemand bijeenraapt.

22
CANISIUS

De mensenlijken liggen neer Als mest op de akker; Als halmen achter den maaier, Die niemand leest!

WILLIBRORD

Dit zegt Jahwe: De wijze moet niet roemen op zijn wijsheid, de sterke niet roemen op zijn kracht, de rijke niet op zijn rijkdom.

23
CANISIUS

Zo spreekt Jahweh: De wijze roeme niet op zijn wijsheid, De sterke roeme niet op zijn sterkte, De rijke roeme niet op zijn rijkdom.

WILLIBRORD

Wie toch wil roemen, het moet zich er op beroemen, in te zien en te erkennen dat ik, Jahwe, genade schenk, en recht en gerechtigheid vestig op aarde, want daarin vind Ik mijn genoegen - godsspraak van Jahwe -.

24
CANISIUS

Wie roemen wil, moet hierin roemen: Dat hij verstandig is, en Mij erkent, Dat Ik Jahweh ben, die genade oefent, Recht en gerechtigheid op aarde; Want daarin heb Ik behagen, spreekt Jahweh!

WILLIBRORD

De tijd komt dat Ik alle besnedenen straf:

25
CANISIUS

Zie, de dagen komen, spreekt Jahweh, Dat Ik op alle besnedenen afkom, die onbesneden bleven:

WILLIBRORD

Egypte, Juda, Edom, Ammon, Moab en alle mensen met kortgeknipt haar in de woestijn: Al die volken zijn onbesneden, maar Israël is onbesneden van hart.

26
CANISIUS

Op Egypte, Juda en Edom, Op de zonen van Ammon en Moab; Op allen ook, die zich de slapen scheren En de steppe bewonen! Want alle heidenen zijn onbesneden, Maar heel Israëls huis is onbesneden van hart!

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling