Jeremia 51

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Zo spreekt Jahweh: Zie, Ik ga tegen Babel verwekken, En tegen de bewoners van "Hart-mijner-bestrijders",

WILLIBRORD

Dit zegt Jahwe: Ik laat over Babel en de inwoners van Leb-kamai een vernielende storm opsteken.

2
CANISIUS

Ik ga tegen Babel wanners ontbieden, Om het te wannen, zijn land leeg te schudden; Ze zullen het van alle kanten omsingelen Op zijn ongeluksdag!

WILLIBRORD

Ik zend op Babel mensen af die het land als koren wannen en het leeg achterlaten. Als de onheilsdag aanbreekt, slaan ze het beleg rond de stad.

3
CANISIUS

De schutter spanne zijn boog, En steke zich in zijn pantser: Ge moet zijn jonge mannen niet sparen, Maar heel zijn leger vernielen!

WILLIBRORD

Tevergeefs spannen zijn schutters hun bogen, tevergeefs worden de wapenen opgenomen. Spaart de soldaten niet, moordt het hele leger uit.

4
CANISIUS

Ze moeten worden neergesabeld in het land der Chaldeën, Op zijn straten worden doorstoken;

WILLIBRORD

Ze sneuvelen in het land van de Chaldeeën, doorstoken liggen zij in de straten.

5
CANISIUS

Israël wordt niet als weduwe achtergelaten, Juda niet door zijn God, Door Jahweh der heirscharen! Want hun land is beladen met schuld Tegen Israëls Heilige!

WILLIBRORD

Maar Israël en Juda worden door hun God, Jahwe van de legerscharen, niet als weduwen achtergelaten ondanks hun schuld tegen de Heilige van Israël.

6
CANISIUS

Vlucht allen uit Babel, redt uw leven, Komt niet om door zijn schuld; Want het is de tijd van Jahweh’s wraak, Hij vergeldt het, wat het verdient.

WILLIBRORD

Ga, red uw leven, vlucht uit Babel anders komt ge om door zijn schuld. Want het moment voor de wraak is gekomen: Jahwe vergeldt Babel zoals het verdient.

7
CANISIUS

Een gouden beker in Jahweh’s hand is Babel geweest: De hele aarde maakte het dronken;

WILLIBRORD

Babel was in de hand van Jahwe als een gouden beker waar de hele aarde zich aan bedronk. Alle volken dronken de wijn en verloren er hun verstand bij.

8
CANISIUS

Maar plotseling is Babel gevallen, gebroken! Heft er een weeklacht over aan; Gaat balsem halen voor zijn pijn, Misschien geneest het nog.

WILLIBRORD

Nu is Babel gevallen, onverwachts is het verwoest: Zingt een klaaglied, neemt balsem mee voor zijn wonden, misschien is het nog te genezen.

9
CANISIUS

We willen Babel genezen, Maar het is niet te helpen. Laat het liggen; gaat heen, Ieder van ons naar zijn eigen land! Want zijn misdaad reikt tot de hemel, En verheft zich tot aan de wolken:

WILLIBRORD

Wij hebben Babel verzorgd, maar het was niet meer te genezen. Ga de stad uit, terug naar uw land, want de schuld van Babel reikt tot de hemel, tot hoog in de wolken.

10
CANISIUS

Maar Jahweh laat òns recht wedervaren! Komt, laten we in Sion verkonden, Het werk van Jahweh, onzen God:

WILLIBRORD

Ons heeft Jahwe verlossing gebracht: Wij zullen in Sion verhalen wat Jahwe onze God heeft gedaan.

11
CANISIUS

De pijlen gescherpt, de kokers gevuld! Jahweh heeft den koning van Medië in woede ontstoken; Want Hij heeft de verwoesting van Babel besloten: Dat is Jahweh’s wraak,

WILLIBRORD

Scherpt de pijlen, houdt de schilden gereed. Jahwe heeft de koning van de Meden aangezet om Babel te verwoesten. Dat is de wraak van Jahwe, over de verwoesting van zijn tempel.

12
CANISIUS

De banier tegen Babels wallen geheven, de wachten versterkt, De posten uit, de verspieders geplaatst! Want Jahweh voltrekt wat Hij heeft besloten, Wat Hij tegen de bewoners van Babel heeft beslist.

WILLIBRORD

Plant de standaard voor de muren van Bel, versterkt de bewaking, zet wachtposten uit, legt troepen in hinderlaag. Want Jahwe voert de bedreigingen tegen de inwoners van Babel uit.

13
CANISIUS

Gij, die aan machtige wateren woont, In overvloedige weelde: Uw einde is gekomen, Uw schrapen is uit!

WILLIBRORD

Gij woont in een waterrijk land, ge bezit grote rijkdom. Maar nu is het einde gekomen, uw levensdraad wordt afgeknipt.

14
CANISIUS

Want Jahweh der heirscharen Heeft bij Zichzelven gezworen: Al heb Ik u met mensen volgepropt als met kevers, Men heft de zegekreet over u aan!

WILLIBRORD

Jahwe van de legerscharen heeft bij zichzelf gezworen: uw land wordt overstroomd met mensen, talrijk als sprinkhanen; ze heffen de triomfkreet aan.

15
CANISIUS

Hij heeft de aarde gemaakt door zijn kracht, De wereld gegrond door zijn wijsheid, Door zijn verstand de hemel gespannen.

WILLIBRORD

Hij vormde de aarde door zijn kracht, bracht in zijn wijsheid de wereld tot stand, spande kundig de hemel.

16
CANISIUS

Als Hij zijn donder laat rollen, En de wateren in de hemel doet bruisen, Als Hij de wolken omhoogtrekt van de grenzen der aarde, Zijn bliksems omsmeedt in regen, En de storm uit zijn schatkamers haalt:

WILLIBRORD

Zijn donder dreunt: het water ruist neer uit de hemel. Wolken haalt hij op van het eind van de aarde. Bij de regen smeedt Hij bliksems, Hij roept de wind uit zijn schuren te voorschijn.

17
CANISIUS

Staan alle mensen verstomd en verbluft, Schaamt elke gieter zich over zijn beeld! Want zijn gietsel is leugen, Geen geest woont er in.

WILLIBRORD

De mensen staan verstomd, ze begrijpen het niet. De goudsmid schaamt zich over zijn beelden, zijn gietsels zijn leugens, ze bezitten geen levenskracht.

18
CANISIUS

Ze zijn maar een waan, een belachelijk maaksel, Die te gronde gaan, als hun tijd is gekomen.

WILLIBRORD

Ze betekenen niets, ze zijn bespottelijk maakwerk. Als de tijd van de straf komt, gaan ze ten onder.

19
CANISIUS

Neen, aan hen is Jakobs Deel niet gelijk, Want Hij is de Schepper van alles, En Israël is zijn stam en zijn erfdeel, Jahweh der heirscharen is zijn Naam!

WILLIBRORD

De God van Jakob is niet zoals zij: Hij is schepper van het heelal en Israël is zijn eigen bezit. Zijn naam is: Jahwe van de legerscharen.

20
CANISIUS

Tot moker zult ge Mij dienen, Tot knots in de strijd: Ik vermorzel volkeren met u, Ik verbrijzel koninkrijken met u;

WILLIBRORD

Mijn hamer zijt gij geweest, mijn oorlogswapen. Met u verbrijzelde Ik volken, met u sloeg Ik koninkrijken neer.

21
CANISIUS

Ik vermorzel paarden en ruiters met u, Ik vermorzel wagen en menner met u,

WILLIBRORD

Met u verbrijzelde Ik paarden en ruiters, wagens en menners,

22
CANISIUS

Ik vermorzel mannen en vrouwen met u, Ik vermorzel grijsaards en kinderen met u! Ik vermorzel jongens en meisjes met u,

WILLIBRORD

mannen en vrouwen, grijsaards en kinderen, jongens en meisjes,

23
CANISIUS

Ik vermorzel herders en kudde met u, Ik vermorzel boeren en ossen met u, Ik vermorzel landvoogd en stadvoogd met u!

WILLIBRORD

herders en kudden, boeren en ossen, bestuurders en regenten.

24
CANISIUS

Zo zal Ik Babel vergelden, En alle bewoners van Chaldea, Al het kwaad, dat zij tegen Sion hebben bedreven, Voor onze ogen, is de godsspraak van Jahweh!

WILLIBRORD

Maar nu zal ik Babel en de inwoners van Chaldea openlijk straffen voor het kwaad tegen Sion bedreven - godsspraak van Jahwe -.

25
CANISIUS

Ik zal u, Berg, die de hele aarde vergruisde! Ik steek mijn hand naar u uit: Ik rol u van de rotsen omlaag, En maak van u een vlammende berg.

WILLIBRORD

Ik kom op u af, berg van bederf die de hele aarde hebt bedorven - godsspraak van Jahwe -. Ik hef mijn hand tegen u op, Ik werp u van de rotsen naar beneden en maak van u een verschroeide berg.

26
CANISIUS

Men zal uit u geen hoeksteen halen, Geen steen voor een grondslag; Maar ge zult een eeuwige wildernis zijn, Is de godsspraak van Jahweh!

WILLIBRORD

Men kapt geen hoeksteen of fundament meer uit u, ge zult voor altijd een wildernis zijn - godsspraak van Jahwe -.

27
CANISIUS

Heft de banier in het land, Steekt de bazuin onder de naties; Voert volken tegen hem aan voor de heilige strijd, Roept koninkrijken tegen hem op. Ararat, Minni, Asjkenaz: Stuurt er de horden op af, Jaagt er de paarden op aan Als stekende kevers.

WILLIBRORD

Plant de standaard op aarde, blaas de bazuin bij alle volken. Maak ze klaar voor de strijd, roep tegen Babel de koninkrijken op: Ararat, Minni en Askenaz. Laat de schrijvers nagaan, of niemand ontbreekt; laat de paarden aanrukken als een leger sprinkhanen.

28
CANISIUS

Voert volken tegen hem aan voor de heilige strijd: Den koning van Medië, Met zijn landvoogden en alle gebieders, Met heel het land, waarover hij heerst.

WILLIBRORD

Maak de volken klaar voor de strijd: de koning van de Meden, zijn bestuurders en regenten en heel het land waarover hij heerst.

29
CANISIUS

Daar beeft en siddert de aarde; Want Jahweh’s plannen tegen Babel worden voltrokken:

WILLIBRORD

De aarde siddert en beeft, want Jahwe voert zijn plannen tegen Babel uit: het land wordt tot een schrikbeeld, zonder bewoners.

30
CANISIUS

De helden van Babel staken de strijd, En sluiten zich op in de burchten; Hun moed is verdwenen, vrouwen zijn ze geworden, De krijgers van schrik overmand.

WILLIBRORD

De soldaten van Babel staken de strijd, zij verschansen zich in ontoegankelijke burchten. Hun kracht begeeft het, ze worden als vrouwen. De huizen staan in brand, de grendels en poorten zijn ingeslagen.

31
CANISIUS

De ene renner volgt op den ander, Bode na bode, Om den koning van Babel te melden, Dat zijn stad van alle kant is genomen.

WILLIBRORD

De ene bode komt na de andere, de boodschappers volgen elkaar op, om de koning van Babel te melden: de stad is veroverd,

32
CANISIUS

Dat de veren bezet zijn De kanalen verdroogd, Zijn paleizen in brand, Zijn grendels gebroken.

WILLIBRORD

de doorwaadbare plaatsen zijn bezet, het moerasriet is platgebrand, de soldaten zijn in paniek.

33
CANISIUS

Want zo spreekt Jahweh der heirscharen, Israëls God! Babels dochter is een dorsvloer, Wanneer men dien stampt; Nog een korte tijd, Dan komt haar oogst!

WILLIBRORD

Dit zegt Jahwe van de machten, Israëls God: Babel lijkt op een dorsvloer, die moet worden aangestampt: het is tijd voor de oogst.

34
CANISIUS

De koning van Babel heeft ons verslonden en verteerd, Ons weggegooid als een lege kruik, Als een draak ons naar binnen geslokt, Met onze beste stukken zijn buik gevuld en ons uitgeworpen.

WILLIBRORD

Koning Nebukadnessar van Babel heeft van mij gegeten, geschranst en de lege schotel laten staan. Hij heeft mij geslokt als een monster, zijn buik met lekkernijen gevuld en mij dan weggegooid.

35
CANISIUS

Mijn gemarteld vlees kome over Babel, Zegt de bevolking van Sion; Mijn bloed over Chaldea’s bewoners, Mag Jerusalem zeggen.

WILLIBRORD

`Het geweld mij aangedaan, kome over Babel', zegt de bevolking van Sion; `mijn bloed over de inwoners van Chaldea', zegt Jeruzalem.

36
CANISIUS

Daarom spreekt Jahweh: Ik neem het voor u op, en zal u wreken; Zijn zee leg Ik droog, zijn bron put Ik uit.

WILLIBRORD

Daarom zegt Jahwe: Ik neem het voor u op, Ik zal u wreken. Zijn stromen leg Ik droog, zijn bronnen droog Ik uit.

37
CANISIUS

Babel zal een puinhoop worden, een jakhalzen-hol, Een verschrikking en hoon, en zonder bewoners.

WILLIBRORD

Babel wordt een puinhoop, een plaats waar de jakhalzen huizen, een schrikbeeld, een mikpunt van spot, zonder bewoners.

38
CANISIUS

In koor zullen ze brullen als jonge leeuwen, En grommen als leeuwenwelpen;

WILLIBRORD

Ze brullen wel als jonge leeuwen, ze grommen als welpen;

39
CANISIUS

In hun brandende dorst richt Ik een drinkgelag voor hen aan, En maak ze dronken, tot ze bedwelmd zijn. Dan blijven ze slapen voor eeuwig, En ontwaken niet meer, is de godsspraak van Jahweh;

WILLIBRORD

maar als ze hittig zijn, richt Ik een drinkgelag aan; Ik maak hen dronken dat ze lallen. Dan vallen ze voorgoed in slaap, om nooit meer te ontwaken - godsspraak van Jahwe -.

40
CANISIUS

Ik sleep ze ter slachtbank als lammeren, Als rammen en bokken.

WILLIBRORD

Als lammeren leid Ik hen naar de slachtbank, als rammen en bokken.

41
CANISIUS

Hoe is Sjesjak, de roem van heel de aarde, genomen, veroverd; Hoe is Babel een afschuw onder de volken geworden!

WILLIBRORD

Ach, Sesak is ingenomen, de roem van de aarde veroverd. Ach, Babel is bij de volken tot een schrikbeeld geworden.

42
CANISIUS

De zee slaat over Babel heen, Het ligt onder haar bruisende baren bedolven.

WILLIBRORD

De zee heeft Babel bedolven het is overspoeld door de bruisende golven.

43
CANISIUS

Zijn steden zijn een steppe geworden, Een dorre en verlaten woestijn, Een land, waar niemand woont, Waar geen mens meer doorheen trekt.

WILLIBRORD

Alle steden zijn tot een schrikbeeld geworden, het land is uitgedroogd en dor, een streek waar niemand woont, geen mens trekt er doorheen.

44
CANISIUS

Zo zal Ik Bel in Babel straffen: Ik ruk zijn prooi uit zijn muil; De volken stromen niet meer naar hem heen, De muur van Babel blijft liggen.

WILLIBRORD

Mijn straf treft Bel, de god van Babel; wat hij opslokte, haal ik uit zijn mond. Er stromen geen volken meer naar hem toe, de muren van Babel zijn geslecht.

45
CANISIUS

Er uit, mijn volk, redt allen uw leven Voor de grimmige woede van Jahweh!

WILLIBRORD

Trek hiervandaan, mijn volk, red uw leven van Jahwe's brandende toorn.

46
CANISIUS

Houdt moed, en weest niet bevreesd Voor de geruchten in het land, die ge hoort. Want het éne jaar komt het éne gerucht, Het volgend jaar weer een ander: "Geweld in het

WILLIBRORD

Aarzel niet en wees niet bang voor de geruchten in het land. Het ene jaar gaat dit gerucht, het jaar daarop weer een ander: Vol geweld is het land, heerser staat op tegen heerser.

47
CANISIUS

Waarachtig, de dagen gaan komen, Dat Ik de afgodsbeelden van Babel bestraf, Dat heel zijn land zal stinken Van al zijn lijken, die er op liggen.

WILLIBRORD

Geloof mij, de tijd komt, dat Ik de afgoden van Babel bestraf; heel het land wordt vernederd, overal liggen de gesneuvelden.

48
CANISIUS

Dan heffen hemel en aarde met wat ze bevatten Een juichlied aan over Babel, Als uit het noorden de vernielers op hem af zijn gekomen, Is de godsspraak van Jahweh!

WILLIBRORD

Wanneer de verwoesters aanrukken uit het noorden, juichen hemel en aarde en alles wat ze bevatten over de ondergang van Babel - godsspraak van Jahwe -.

49
CANISIUS

Ja, Babel zal vallen Voor Israëls doden, Zoals voor Babel de doden vielen Over heel de aarde.

WILLIBRORD

Babel valt als vergelding voor de doden van Israël, zoals over de hele aarde doden zijn gevallen voor Babel.

50
CANISIUS

Gij, die aan het zwaard zijt ontkomen, Trekt weg, en houdt u niet op; Herinnert u Jahweh in verre gewesten, Denkt aan Jerusalem terug!

WILLIBRORD

Gij die aan het zwaard zijt ontsnapt, loopt door, blijft niet staan. Denkt reeds van verre aan Jahwe, houdt Jeruzalem in uw gedachten.

51
CANISIUS

Thans staan wij te schande, en horen de smaad, En bedekt de schaamte ons gelaat, Omdat vreemdelingen zijn binnengedrongen In het heiligdom van Jahweh’s huis.

WILLIBRORD

`Wij waren vernederd, hoe schaamden wij ons, toen wij hoorden dat vreemden binnendrongen in het heiligdom en de tempel van Jahwe onteerden.'

52
CANISIUS

Maar waarachtig, de dagen gaan komen, Is de godsspraak van Jahweh, Dat Ik zijn afgodsbeelden zal straffen, Dat de gewonden kermen over heel zijn gebied.

WILLIBRORD

De tijd komt - godsspraak van Jahwe -, dat Ik mij op zijn afgoden wreek en dat de gewonden kermen over het hele land.

53
CANISIUS

Al verheft zich Babel tot de hemel, Al maakt het zijn burcht ontoegankelijk hoog: Ik zend de vernielers op hem af, Is de godsspraak van Jahweh!

WILLIBRORD

Al stijgt Babel op naar de hemel, al verheft het zijn macht nog zo hoog, Ik zend er de verwoesters op af - godsspraak van Jahwe -.

54
CANISIUS

Hoort, gejammer uit Babel, Grote verwoesting in het land der Chaldeën;

WILLIBRORD

Jammerkreten weerklinken in Babel, en in heel het land van de Chaldeeën.

55
CANISIUS

Want Jahweh heeft Babel vernield, En al zijn drukte verstomd. Daar bruisen hun golven Als machtige wateren, Daar davert reeds hun krijgsgeschreeuw;

WILLIBRORD

Het is Jahwe die Babel verwoest, en al het lawaai doet verstommen. Hoe hoog de golven zich verheffen, hoe luid zij rumoeren,

56
CANISIUS

De vernieler valt op Babel aan! Zijn helden gevangen, Zijn bogen in stukken: Want Jahweh is een God der vergelding, Die loon geeft naar werken.

WILLIBRORD

over Babel komt de verwoesting. Zijn soldaten worden gevangen genomen, hun bogen worden gebroken, want Jahwe is een God van vergelding die loon geeft naar werken.

57
CANISIUS

Ik maak zijn vorsten en wijzen dronken, Zijn landvoogden, bestuurders en helden; Ze slapen voor eeuwig en ontwaken niet meer, Is de godsspraak des Konings: Jahweh der heirscharen is zijn Naam!

WILLIBRORD

Zijn edelen en wijzen, zijn bestuurders en regenten, zijn soldaten voer Ik dronken. Ze vallen voorgoed in slaap, en nooit zullen ze meer ontwaken - godsspraak van de koning, Jahwe van de legerscharen -.

58
CANISIUS

De dikke muren van Babel worden gesloopt tot de grond, Zijn hoge poorten door het vuur verteerd: Zo hebben de volken voor niets gezwoegd, De naties zich afgetobd voor het vuur!

WILLIBRORD

Dit zegt Jahwe van de legerscharen: De dikke muren van Babel worden geslecht; de hoge poorten gaan op in vlammen. De volken hebben zich voor niets uitgesloofd: Hun inspanning vergaat in het vuur.

59
CANISIUS

De opdracht, die de profeet Jeremias gaf aan Seraja, den zoon van Neri-ja, zoon van Machseja, toen deze namens Sedekias, den koning van Juda, in het vierde jaar zijner regering naar Babel ging. Seraja was schattingbeambte.

WILLIBRORD

Aan de hofmaarschalk Seraja, zoon van Neria, zoon van Machseja, die met koning Sidkia van Juda, in diens vierde regeringsjaar, naar Babel ging gaf Jeremia de volgende opdracht mee.

60
CANISIUS

Jeremias had al de rampen, die Babel zouden treffen, in een boek opgetekend: het waren al de woorden, die hij over Babel geschreven had.

WILLIBRORD

Nadat hij al de rampen die over Babel zouden komen, alles wat hier over Babel geschreven staat, had opgetekend,

61
CANISIUS

Nu zeide Jeremias tot Seraja: Wanneer ge in Babel zijt aangekomen, moet ge al deze woorden hardop lezen.

WILLIBRORD

zei hij tot Seraja: `Wanneer u in Babel komt, moet u dit alles voorlezen.

62
CANISIUS

Dan moet ge zeggen: "Jahweh, Gij zelf hebt deze plaats met vernieling bedreigd, zodat

WILLIBRORD

U moet zeggen: Jahwe, Gij hebt aangekondigd dat Ge deze stad zult verwoesten, zodat er niemand meer woont, mens noch dier, en dat ze voor altijd een wildernis wordt.

63
CANISIUS

Zodra ge het boek hebt uitgelezen, moet ge er een steen aan binden, het midden in de Eufraat werpen,

WILLIBRORD

Als u alles hebt voorgelezen, bind dan deze profetie vast aan een steen, gooi die in de Eufraat

64
CANISIUS

en zeggen: "Zo zal Babel verzinken, en niet weer bovenkomen door het onheil, dat Ik

WILLIBRORD

en zeg: Zo zal Babel zinken, het komt de rampen die Ik over de stad breng, nooit meer te boven.' Tot zover de woorden van Jeremia.