Jakobus 4

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Vanwaar dan strijd en getwist onder u? Komt het niet voort uit uw lusten, die door

WILLIBRORD

Waar komen bij u die vechtpartijen en ruzies vandaan? Toch alleen van uw eigen hartstochten, die u niet met rust laten?

2
CANISIUS

Gij begeert, toch bezit gij niet; gij moordt en benijdt, toch verkrijgt gij niet. Gij blijft dus vechten en strijden! Gij bezit echter niet, omdat gij niet bidt;

WILLIBRORD

Gij begeert dingen die gij niet kunt krijgen. Gij moordt en benijdt en kunt uw doel niet bereiken. Dan gaat gij vechten en strijden. Gij hebt niets, omdat gij niet bidt.

3
CANISIUS

gij bidt en toch verkrijgt gij niet, omdat gij bidt met de boze bedoeling, door uw lusten te verbrassen wat gij verkrijgt.

WILLIBRORD

En als gij bidt, krijgt ge het niet, omdat gij verkeerd bidt, met de bedoeling namelijk om wat ge krijgt uit te geven voor uw boze lusten.

4
CANISIUS

Overspelers, weet gij dan niet, dat vriendschap der wereld vijandschap is jegens God?

WILLIBRORD

Trouwelozen, weet ge niet dat vriendschap met de wereld vijandschap met God betekent? Wie met de wereld bevriend wil zijn, maakt zich tot vijand van God.

5
CANISIUS

Of meent gij soms, dat de Schrift het voor niets zegt: "Tot afgunst toe begeert de

WILLIBRORD

Of meent ge dat de Schrift zonder reden zegt: “De geest die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid?”

6
CANISIUS

Groter genade geeft Hij zelfs; daarom zegt ze: "God weerstaat de hovaardigen, maar

WILLIBRORD

Des te rijker is dan ook de genade die Hij ons geeft, volgens het woord van de Schrift: God weerstaat de hovaardigen, maar aan de nederigen geeft Hij genade.

7
CANISIUS

Onderwerpt u dus nederig aan God, maar verzet u tegen den duivel, en hij zal voor u vluchten!

WILLIBRORD

Onderwerpt u dus aan God. Biedt weerstand aan de duivel en hij zal voor u vluchten.

8
CANISIUS

Treedt nader tot God, en Hij zal naderen tot u! Zondaars, reinigt uw handen; dubbelhartigen, zuivert uw harten!

WILLIBRORD

Nadert tot God en Hij zal tot u naderen. Reinigt uw handen, zondaars; gij, wankelmoedigen, zuivert uw hart.

9
CANISIUS

Beseft uw ellende, jammert en weent; uw lachen verkere in rouw, en uw vreugde in droefheid!

WILLIBRORD

Erkent uw ellende, treurt en weent. Laat uw lachen in rouw en uw vreugde in droefheid verkeren.

10
CANISIUS

Vernedert u voor den Heer, en Hij zal u verheffen.

WILLIBRORD

Vernedert u voor de Heer en Hij zal u verheffen.

11
CANISIUS

Broeders, spreekt geen kwaad van elkander! Wie kwaad spreekt van zijn broeder, of den broeder beoordeelt, spreekt kwaad van de wet en oordeelt de wet; maar zo ge haar oordeelt, zijt ge geen werker der wet, maar haar rechter.

WILLIBRORD

Broeders, spreekt geen kwaad van elkander. Wie van zijn broeder kwaadspreekt of hem veroordeelt, spreekt kwaad van de wet en veroordeelt de wet. En wie dit doet overtreedt de wet en werpt zich op als haar rechter.

12
CANISIUS

Wetgever en Rechter is Eén: Hij die redden kan en verderven. Maar wie zijt gij, dat ge den naaste beoordeelt?

WILLIBRORD

Er is maar een wetgever en rechter: Hij die de macht heeft te redden en in het verderf te storten. Maar gij, wie zijt gij, dat gij over uw naaste oordeelt?

13
CANISIUS

En nu gij daar, die zegt: "Vandaag of morgen zullen we heenreizen naar die of die

WILLIBRORD

En nu gij daar die zegt: 'Vandaag of morgen gaan wij naar die en die stad, wij zullen er een jaar doorbrengen en handel drijven en geld verdienen . . .,'

14
CANISIUS

Gij daar, die niet eens de dag van morgen kent! Wat is uw leven? Een damp immers zijt

WILLIBRORD

gij weet niet eens wat de dag van morgen zal brengen! Wat is uw leven? Een nevel die een ogenblik verschijnt om weldra te verdwijnen.

15
CANISIUS

Neen, gij moest zeggen: "Zo de Heer het wil, zullen we leven, en dit doen of dat!"

WILLIBRORD

Gij zoudt moeten zeggen: “Als de Heer het wil, zullen wij in leven zijn en dit of dat doen . . .”

16
CANISIUS

Maar nu bluft gij in uw verwaandheid; al dergelijk gebluf is verkeerd.

WILLIBRORD

In plaats daarvan bluft en snoeft ge vol overmoed; al die grootspraak is verkeerd.

17
CANISIUS

Nu dan, hij die weet, dat hij goed heeft te doen en het nalaat, doet zonde.

WILLIBRORD

Wie goed zou kunnen doen maar het nalaat, doet zonde.