Hosea 9

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Israël, verheug u maar niet, En jubel niet als de heidenen; Want ge hebt ontucht bedreven, ver van uw God, Op hoerenloon geaast op elke dorsvloer van koren.

WILLIBRORD

Verheug u maar niet, Israël, en juich maar niet, zoals de andere volken, gij die door uw ontucht van uw God zijt weggelopen, begerig naar hoerenloon op iedere dorsvloer waar het koren gedorst wordt.

2
CANISIUS

Dorsvloer en perskuip willen niets van hen weten, De most zal hen verloochenen;

WILLIBRORD

Dorsvloer en perskuip zullen hen niet voeden, en de nieuwe wijn zal haar teleurstellen.

3
CANISIUS

Ze zullen niet blijven in Jahweh’s land, Maar Efraïm moet terug naar Egypte.

WILLIBRORD

Zij blijven niet langer wonen in Jahwe's land: Efraim gaat terug naar Egypte, het eet in Assur onrein voedsel.

4
CANISIUS

Ze zullen geen wijn voor Jahweh plengen, Hem geen welgevallige offers meer brengen; Hun brood zal het brood der treurenden zijn, Wie er van eet, wordt onrein. Want hun brood blijft alleen voor henzelf bestemd, Het huis van Jahweh komt het niet in!

WILLIBRORD

Dan kunnen zij voor Jahwe geen wijn meer plengen en Hem met hun offers niet welgevallig meer zijn. Voor henzelf zullen die als rouwbrood zijn: al wie ervan eet wordt onrein. Want hun brood komt wel in hun keel, maar het huis van Jahwe bereikt het niet.

5
CANISIUS

Wat zult ge dan op een hoogtij beginnen, Op een feestdag van Jahweh?

WILLIBRORD

Wat doet ge dan nog met een hoogtijdag, een feestdag van Jahwe?

6
CANISIUS

Waarachtig, als zij de verwoesting ontlopen, Zal Egypte hen verzamelen, Mof hen begraven; Distels zullen bezit van hun schatkamers nemen, Van hun tenten de doornen.

WILLIBRORD

Voorwaar, zij ontlopen de verwoesting om door Egypte te worden samengedreven en door Mof te worden begraven. Hun zilver, zo kostelijk als het is, wordt het erfdeel van de distels, en dorens tieren in hun tenten.

7
CANISIUS

Gekomen zijn de dagen van straf, Gekomen de dagen van vergelding! Israël roept: De profeet is een dwaas, De van geest vervoerde een gek! Bij uw grote schuld voegt ge nog de vervolging:

WILLIBRORD

Nu komt de tijd van de afrekening, nu is het de tijd van de vergelding! Israël zal het weten! De profeet is mal, zeggen ze, de man die de geest heeft, is gek! Omdat uw schuld zo groot is, is uw tegenstand ook groot.

8
CANISIUS

Efraïm loert aan de tent van den profeet, Spant een net op al zijn wegen, Vervolgt hem nog in het huis van zijn God.

WILLIBRORD

Degene die waakt over Efraim, het volk van mijn God, een profeet, hij vindt netten van vogelaars op al zijn wegen, tegenstand tot in het huis van zijn God.

9
CANISIUS

Ze zijn grondig bedorven, Als in de dagen van Giba: Gedenken zal Hij hun schuld, Hun zonden bestraffen!

WILLIBRORD

Zij zijn even diep gezonken als in de dagen van Gibea. Hij zal zich hun zonde herinneren, hun overtredingen bestraffen.

10
CANISIUS

Als druiven in de woestijn Heb Ik Israël gevonden; Als naar de eerste vrucht van een vroege vijg Omgezien naar uw vaderen. Maar zij liepen over naar Báal-Peor, Wijdden zich toe aan den schandgod, En werden even verfoeilijk Als hun innig-geliefde!

WILLIBRORD

Als de druiven in de woestijn, zo vond ik Israël, als de vroegste vruchten aan een vijgeboom, zijn eerstelingen, zo zag Ik uw vaderen. Maar zij gingen naar Baäl-Peor en wijdden zich daar aan de schande; zij werden een gruwel, net als hun geliefde.

11
CANISIUS

De glorie van Efraïm Vliegt weg als een vogel: Geen geboorte, geen schoot, Geen zwangerschap meer!

WILLIBRORD

Efraims luister vliegt weg als een vogel: gedaan is het nu met geboorte, met zwangerschap, met bevruchting.

12
CANISIUS

Waarachtig, al brengen ze kinderen groot, Ik maak ze kinderloos, zonder bevolking. Maar wee ook hunzelf, Als Ik Mij van hen terugtrek!

WILLIBRORD

Al brengen zij hun zonen nog groot, Ik beroof hen ervan, en er rest geen mens meer. En wee ook over henzelf, als Ik mij van hen terugtrek.

13
CANISIUS

Zoals Ik herten haar jongen Tot jachtwild zie werpen, Zo zal Israël zijn zonen Ter slachting verwekken.

WILLIBRORD

Efraim, zoals Ik het ontwaarde, was een jonge palm, geplant in een weide. Dat Efraim moet zijn zonen nu brengen naar iemand die ze vermoordt.

14
CANISIUS

Vergeld het hun, Jahweh! Wat zult Gij hun geven? Geef hun een onvruchtbare schoot,

WILLIBRORD

Geef hun, Jahwe - ja, wat zult Gij hun geven? - geef hun een schoot, die geen vrucht houdt, en geef hun verdorde borsten.

15
CANISIUS

Al hun zonden liggen in Gilgal opgestapeld: Daar leerde Ik ze haten. Om de boosheid van hun werken verdrijf Ik ze uit mijn huis: Nooit meer heb Ik ze lief!

WILLIBRORD

In Gilgal is heel hun boosheid gebleken: daar ben Ik hen gaan verfoeien. Om de boosheid van hun daden jaag Ik hen weg uit mijn huis. Ik wil hen niet langer liefhebben: al hun leiders zijn rebellen.

16
CANISIUS

Efraïm getroffen, zijn wortel verdroogd, Geen vrucht zal het dragen; En al zouden zij kinderen baren, Ik vermoord de kostelijke vrucht van hun schoot.

WILLIBRORD

Efraim is geslagen, zijn wortel verdord; zij dragen geen vrucht meer, en zelfs al baarden zij kinderen, Ik doodde de dierbare vrucht van hun schoot.

17
CANISIUS

God zal ze verwerpen, Omdat zij niet naar Hem wilden horen; Onder de volken zullen zij zwerven Al hun vorsten zullen vergaan!

WILLIBRORD

Mijn God zal hen verwerpen, omdat zij niet naar Hem geluisterd hebben: zij zullen ontheemd zijn onder de volken.