Hosea 8

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

De bazuin aan uw mond: Er zweeft een gier boven de woning van Jahweh! Want ze hebben mijn verbond overtreden, Gezondigd tegen mijn wet.

WILLIBRORD

Zet de bazuin aan uw mond: Een gier hangt boven Jahwe's huis! Zij hebben mijn verbond overtreden, ze zijn ontrouw geworden aan mijn wet.

2
CANISIUS

Nu roepen ze tot Mij: Mijn God! Maar Wij kennen u, Israël!

WILLIBRORD

Zij roepen tot Mij: 'Mijn God! Wij, Israël, erkennen U!'

3
CANISIUS

Israël heeft het heil verstoten, De vijand zal het vervolgen.

WILLIBRORD

Maar een Israël, dat het heil van zich afstoot, het zal door een vijand vervolgd worden.

4
CANISIUS

Ze hebben koningen aangesteld, maar buiten Mij om, Vorsten gekozen, maar buiten mijn weten; Van hun zilver en goud hebben ze goden gemaakt, Tot hun eigen verderf.

WILLIBRORD

Zij hebben koningen aangesteld, maar buiten Mij om; zij hebben zich leiders gekozen, maar buiten Mijn weten. Van hun zilver en goud maakten zij afgodsbeelden, goed om stukgeslagen te worden.

5
CANISIUS

Samaria, Ik stoot uw kalf van Mij weg: Hoelang is er mijn toorn al tegen ontbrand?

WILLIBRORD

Verwijder toch uw stierebeeld, Samaria! Mijn toorn ontbrandt tegen hen. Hoelang zal het nog duren? Zijn ze dan niet tot onschuld in staat?

6
CANISIUS

Want het is Israëls gewrocht! Een werkman heeft het gemaakt, Het is geen God! Ja, in splinters zal het vallen, Het kalf van Samaria!

WILLIBRORD

Ja, die afgod komt uit Israël, door een kunstenaar daar gemaakt, maar het is geen god. Ja, het zal versplinterd worden, dat stierebeeld van Samaria!

7
CANISIUS

Want ze zaaien wind, en oogsten storm: Een oogst zonder aren, koren zonder meel; En brengt het iets op, dan eten het vreemden:

WILLIBRORD

Ja, zij zaaien wind, maar storm zullen zij oogsten: de halmen waar geen groei in zit geven geen meel, en al geven zij het wel, vreemden vraten het op.

8
CANISIUS

Verslonden wordt Israël! Nu zijn ze onder de volken als een waardeloze pot,

WILLIBRORD

Israël wordt opgevreten. Onder de volken zijn zij nu al als rommel waar niemand naar omziet.

9
CANISIUS

Omdat ze naar Assjoer zijn gegaan. Een wilde ezel zondert zich af, Doch Efraïm geeft zich aan zijn minnaars.

WILLIBRORD

Zij zijn naar Assur gelopen: een wilde ezel blijft bij zijn soort, maar Efraim zoekt zijn liefde elders.

10
CANISIUS

Maar al verstrooien ze zich onder de volken, Ik houd ze bijeen: Opdat ze eerst een tijd nog zuchten Onder de druk van hun koning en vorsten.

WILLIBRORD

Ook al zoeken zij het onder de volken, Ik drijf hen nu bijeen en laat hen een tijd lang zuchten onder de last van de koning der vorsten.

11
CANISIUS

Ja, Efraïm heeft vele altaren gebouwd, Maar die altaren dienden hem enkel tot zonde;

WILLIBRORD

Ja, Efraim heeft zijn altaren talrijk gemaakt, maar die dienden om te zondigen, altaren om te zondigen!

12
CANISIUS

Al schrijf Ik hem nog zoveel wetten voor, Ze gelden hem niets.

WILLIBRORD

Al schrijf Ik mijn wet ook nog zo vaak aan hem voor, zij geldt als de wet van een vreemde.

13
CANISIUS

Al brengen ze talloze offers, Al slachten ze nog zoveel vlees En eten daarvan: Ze behagen Jahweh niet meer! Thans zal Hij hun misdaad gedenken, En hun zonde bestraffen: Naar Egypte moeten ze terug, In Assjoer onreine spijzen eten.

WILLIBRORD

Zij brengen offers naar hun eigen welbehagen en eten van het offervlees, maar Jahwe aanvaardt die niet. Nu herinnert Hij zich hun schuld en straft Hij hun zonden: zij gaan naar Egypte terug!

14
CANISIUS

Israël heeft zijn Schepper vergeten en tempels gebouwd, Juda tal van versterkte steden gegrond: Maar Ik slinger een vuur in hun steden, Dat haar gebouwen verteert!

WILLIBRORD

Israël heeft zijn maker vergeten en heeft zich hoge huizen gebouwd. Juda heeft zijn vestingen talrijk gemaakt. Maar Ik slinger vuur in zijn steden: het verslindt zijn paleizen.