Hosea 7

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

De schuld van Efraïm is aan het licht getreden, De boosheid van Samaria openbaar: Ze plegen bedrog; de dief dringt binnen de huizen, De rover plundert op straat.

WILLIBRORD

Als ik mijn volk zal herstellen, als Ik Israël zal genezen, komt de zonde van Efraim aan het licht en de boosheid van Samaria. Want al hun doen is bedrog: dieven breken in, de wegen worden door rovers onveilig gemaakt.

2
CANISIUS

En ze bedenken niet bij zichzelf, Dat Ik Mij al hun boosheid herinner; Dat hun werken hen steeds vergezellen, En voor mijn aangezicht staan!

WILLIBRORD

Zij denken er maar niet aan, dat Ik mij al hun kwaad herinner. Ze zitten ingekapseld in hun daden, die Mij duidelijk voor ogen staan.

3
CANISIUS

In hun boosheid maken zij den koning lustig, In hun leugens de vorsten:

WILLIBRORD

Met hun boosheid doen zij de koning nog genoegen, met hun leugens de grote heren.

4
CANISIUS

Ze verhitten hen allen als een oven, Door den bakker gestookt. Als het deeg is gekneed, houdt hij op met stoken, Totdat het gegist is;

WILLIBRORD

Allen plegen zij echtbreuk, zij laten hun oven maar branden, terwijl een bakker ophoudt met stoken zolang hij het deeg kneedt en het laat rijzen.

5
CANISIUS

Maar zij maken onzen koning onpasselijk, De vorsten bevangen door wijn. Ze blijven aan de lustigen schenken,

WILLIBRORD

Op de dag van onze koning hebben zij de notabelen met wijn verhit en onpasselijk gemaakt; en hij heeft die spotters nog de hand gereikt!

6
CANISIUS

Listig hun hart als een oven verhitten: Heel de nacht sluimert hun woede, Maar ‘s

WILLIBRORD

Loerend komen zij aan, hun hart is als een oven, waarin hun woede de hele nacht sluimert om 's morgens weer op te laaien als een vlammend vuur.

7
CANISIUS

Toen allen waren verhit als een oven, Hebben zij hun meesters verteerd: Al hun koningen zijn gevallen, Zonder dat iemand van hen tot Mij riep!

WILLIBRORD

Zij zijn allen zo heet als een oven en verslinden hun rechters. Al hun koningen zijn omgekomen en niet een van hen heeft Mij aangeroepen.

8
CANISIUS

Efraïm is onder de volken Een afgeleefde geworden; Efraïm werd als een koek, Die niet is omgekeerd.

WILLIBRORD

Efraim heeft zich met de volken vermengd, Efraim is als een koek die niet gekeerd wordt.

9
CANISIUS

Vreemden verteren zijn schatten: Hij merkt het niet; Zijn haar begint al te grijzen: Hij bespeurt het niet.

WILLIBRORD

De vreemdelingen hebben zijn krachten verteerd, maar hij zelf weet van niets; zijn haar is wit geworden, maar hijzelf weet van niets. Door zijn eigen hoogmoed wordt Israël aangeklaagd,

10
CANISIUS

De trots ligt Israël op het gelaat: Ze bekeren zich niet tot Jahweh, hun God; Ze zoeken Hem niet, Wat ook gebeurt!

WILLIBRORD

maar zij bekeren zich niet tot Jahwe hun God, en zoeken Hem niet, trots dit alles.

11
CANISIUS

Efraïm is als een duif Onnozel en dom; Ze roepen Egypte om hulp, En trekken naar Assjoer.

WILLIBRORD

Efraim is als een duif, onnozel en zonder verstand. Zij hebben Egypte te hulp geroepen en zij zijn naar Assur gevlogen.

12
CANISIUS

Maar zodra ze vertrekken, Werp Ik mijn net over hen uit, Haal ze omlaag als een vogel uit de lucht, Sluit ze op om de faam van hun boosheid!

WILLIBRORD

Maar waar zij ook vliegen, Ik span mijn net om hen te vangen en Ik haal hen omlaag, als vogels in de lucht, Ik vang ze, zodra ik hun zwerm hoor gaan.

13
CANISIUS

Wee hun, omdat ze van Mij zijn weggevlucht, Verderf over hen, omdat ze tegen Mij hebben gezondigd; Ik bracht hun verlossing, Maar zij verloochenden Mij.

WILLIBRORD

Wee over hen, omdat ze Mij ontvluchten, verderf over hen, omdat ze Mij ontvluchten, verderf over hen, omdat ze Mij ontrouw zijn! Hoe kan Ik hen verlossen, terwijl ze zo leugenachtig tegen Mij spreken,

14
CANISIUS

Ze roepen Mij niet van harte aan, Maar huilen op hun legerstede; Ze kerven zich om brood en wijn, Maar van Mij lopen ze weg.

WILLIBRORD

terwijl zij niet uit de grond van hun hart tot Mij roepen, maar op de bedden liggen te jammeren, terwijl ze zich kerven om koren en most, maar zich afkeren van Mij?

15
CANISIUS

Ik heb hun arm onderricht en gesterkt, Maar zij zinnen op kwaad tegen Mij;

WILLIBRORD

Ik was het die hen onderwees en die hun armen kracht gaf, maar zij beramen kwaad tegen Mij.

16
CANISIUS

Ze springen terug op wat hen niet helpt, Als een weerspannige boog. Hun vorsten vallen door het zwaard, Om het gezwets van hun tong; Dan worden ze nog uitgelachen In het land van Egypte!

WILLIBRORD

Zij wenden zich tot Baäl, zij zijn als een boog zonder veerkracht. Hun leiders zullen vallen door het zwaard vanwege hun onbeschaamde taal, hun krompraat in Egypte.