Hosea 4

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Hoort het woord van Jahweh, Israëls kinderen: Jahweh heeft een aanklacht Tegen de bewoners van het land! Want er is geen trouw meer, geen liefde, Geen kennis van God in het land;

WILLIBRORD

Hoort het woord van Jahwe, zonen van Israël! Jahwe heeft een aanklacht tegen de bewoners van het land: er bestaat geen trouw en geen vroomheid meer, en van God wil men niet meer weten in het land.

2
CANISIUS

Zweren en liegen, moorden, stelen en echtbreuk plegen, Het éne bloedbad volgt op het andere.

WILLIBRORD

Zweren en liegen, moorden, stelen en echtbreken zijn er schering en inslag, bloedbad volgt er op bloedbad.

3
CANISIUS

Daarom is het land in rouw gedompeld, En kwijnen al zijn bewoners; Zelfs de beesten in het wild, de vogels in de lucht, En de vissen in de zee komen om.

WILLIBRORD

Daarom verdroogt het land en kwijnen al zijn bewoners weg; de dieren op het veld, de vogels in de lucht, de vissen in de zee komen zelfs om.

4
CANISIUS

Toch is er niemand, die zich verzet, of berispt; Priesters, ook tegen u is mijn aanklacht gericht!

WILLIBRORD

Laat echter niemand beschuldigingen uitspreken, niemand vonnissen vellen. Mijn aanklacht richt zich, priester, tegen u:

5
CANISIUS

Gij zijt gestruikeld op klaarlichte dag, De profeet met u in de nacht.

WILLIBRORD

gij struikelt vandaag en vannacht struikelt ook de profeet, met u. Ik zal uw moeder doen verstommen.

6
CANISIUS

Ik zal u verdelgen, zoals mijn volk wordt verdelgd, Daar het geen kennis van God meer bezit; Omdat ook gij die kennis hebt verworpen, Zal Ik u uit mijn priesterschap werpen. Omdat gij de wet van uw God hebt vergeten, Zal Ik ook uw zonen vergeten;

WILLIBRORD

Mijn volk verstomt omdat het niet van God wil weten, maar gij, gij zijt het die de kennis van God verworpen hebt: daarom verwerp ik u als mijn priester. Gij hebt de wet van uw God vergeten: daarom vergeet ik uw zonen ook.

7
CANISIUS

Hoe talrijker ze werden, hoe meer ze tegen Mij misdeden, En hun glorie in schande verkeerden.

WILLIBRORD

Zo talrijk als zij zijn, even talrijk zijn hun zonden tegen Mij. Ik maak hun glorie tot schande.

8
CANISIUS

Ze leven van de zonde van mijn volk, En zitten te vlassen op zijn schuld;

WILLIBRORD

Zij eten van de zonde van mijn volk en gnuiven om zijn schuld.

9
CANISIUS

Daarom zal het den priester gaan als het volk: Ik zal zijn gedrag op hem wreken, zijn werken vergelden.

WILLIBRORD

Daarom staat de priester hetzelfde lot te wachten als het volk: Ik vraag hem rekenschap van zijn gedrag, Ik zet hem zijn daden betaald.

10
CANISIUS

Ze zullen eten, maar niet worden verzadigd, Ontucht bedrijven, geen genot er in vinden. Want ze hebben Jahweh verlaten, om ontucht te doen,

WILLIBRORD

Dan zullen zij eten zonder verzadigd te worden, tot ontucht verleiden zonder er baat van te hebben, want zij hebben Jahwe verlaten en hebben de ontucht in stand gehouden.

11
CANISIUS

Wijn en most namen hun hart in beslag.

WILLIBRORD

Wijn en most beroven mijn volk van zijn verstand.

12
CANISIUS

Mijn volk ondervraagt zijn stuk hout, En zijn stok moet hem de toekomst voorspellen; Want hun wulpse geest heeft ze op een dwaalspoor gebracht, Door hun ontucht hebben ze hun God verlaten.

WILLIBRORD

Het raadpleegt zijn stuk hout en zijn stok heeft het voor het zeggen. De geest van ontucht heeft hen misleid, door hun ontucht lopen zij weg van hun God.

13
CANISIUS

Ze offeren op de toppen der bergen, En branden wierook op de heuvels, Onder eik, wilg en terebint, Omdat daar de schaduw zo goed is. Neen, als uw dochters ontucht bedrijven, En uw schoondochters overspel doen,

WILLIBRORD

Op de bergtoppen brengen zij offers, op de heuvels branden zij wierook onder eik en populier en terebint, want de schaduw is daar zo goed. Geen wonder dat uw dochters ontucht plegen en uw schoondochters overspel begaan!

14
CANISIUS

Zal Ik uw dochters niet straffen, omdat ze ontucht bedrijven, Uw schoondochters niet, omdat ze overspel doen. Want zelf zonderen zij zich met deernen af, En offeren met tempelhoeren; Zo is het onverstandige volk Geheel te gronde gegaan!

WILLIBRORD

Maar niet uw dochters zal Ik ter verantwoording roepen voor hun ontucht en niet uw schoondochters voor hun overspel. De heren zoeken het immers zelf bij de hoeren en brengen hun offers in het gezelschap van tempeldeernen! Het domme volk komt ten val

15
CANISIUS

Israël, wilt gij ontucht bedrijven, Laat Juda zich niet schuldig maken! Gaat niet naar Gilgal, niet naar Bet-Awen, Zweert niet: "Zo waar als Jahweh leeft!"

WILLIBRORD

met dat ontuchtige gedoe! Gij Israël, maak u toch niet schuldig - en ook Juda niet! -, ga toch niet naar Gilgal, trek toch niet op naar Bet-awen en zweer daar niet bij het leven van Jahwe!

16
CANISIUS

Want Israël heeft zich verzet als een koppige koe, Nu zal Jahweh ze weiden als een losbandig lam;

WILLIBRORD

Als een rebelse koe, zo rebels is Israël. en Jahwe zou het moeten weiden als een lam in het wijde veld?

17
CANISIUS

Efraïm heeft zich aan afgodsbeelden gekoppeld, Laat het begaan!

WILLIBRORD

Efraim is aan afgodsbeelden verknocht. Laat hem!

18
CANISIUS

Ze slempen wijn, zijn op ontucht verzot, En verkiezen de schande boven hun glorie!

WILLIBRORD

Nauwelijks is de dronkenschap voorbij, of zij storten zich in de ontucht; zij zijn verslingerd aan de schande van de schaamtelozen.

19
CANISIUS

Maar de storm pakt ze weg op zijn vleugels, Van hun altaren oogsten ze schande!

WILLIBRORD

Een stormwind wikkelt hen in vleugels. Hun altaren staan voor schande.