Hooglied 8

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Ach waart ge mijn broeder, Gezoogd aan de borst van mijn moeder: Vond ik u buiten, dan kon ik u kussen, En men zou er mij niet om verachten.

WILLIBRORD

Was u maar mijn broeder, gevoed aan de borsten van mijn moeder! Dan kon ik u kussen als ik u op straat ontmoette en niemand zou er aanstoot aan nemen!

2
CANISIUS

Dan leidde ik u naar het huis van mijn moeder, Naar de kamer van haar, die mij baarde; Dan laafde ik u met geurige wijn, Met de most van granaten.

WILLIBRORD

Ik zou u bij de hand nemen, u in het huis van mijn moeder brengen: u zou mij leren, en ik zou u gekruide wijn te drinken geven en de most van mijn granaatappels.

3
CANISIUS

Maar zijn linker moet rusten onder mijn hoofd Zijn rechter houde mij omstrengeld!

WILLIBRORD

Zijn linkerarm is onder mijn hoofd. en zijn rechter om mij heen.

4
CANISIUS

"Ik bezweer u, Jerusalems dochters, Bij de gazellen en de hinden in het veld: Hoe

WILLIBRORD

Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, wek mijn geliefde niet, maar laat haar sluimeren zolang ze wil.

5
CANISIUS

Wie stijgt daar op uit de steppe Op haar beminde geleund? Onder de appelboom heb ik

WILLIBRORD

Wie komt daar aan uit de woestijn, leunend op de arm van haar lief? Onder de kweeappelboom heb ik je gewekt, daar waar je moeder je ontving, daar waar zij die je baarde je ontvangen heeft.

6
CANISIUS

Leg mij op uw hart als een zegel, Om uw arm als een band: Want sterk als de dood is de liefde! Onverbiddelijk als het graf is haar gloed, Zij laait op als het flitsende vuur, Haar vlammen zijn vlammen van Jahweh!

WILLIBRORD

Draag mij als een zegel op uw hart, als een zegel aan uw arm: want sterk als de dood is de liefde, met de onverbiddelijkheid van het dodenrijk sluit zij ieder ander buiten. Haar vonken zijn bliksemschichten, vlammen van Jahwe.

7
CANISIUS

Watergolven missen de kracht, Om de liefde te blussen, En stromen verzwelgen haar niet. Al bood iemand ook al zijn schatten, Zelfs zijn paleis voor de liefde, Smadelijk wees men hem af!

WILLIBRORD

Geen stortvloed van water kan de liefde blussen, geen rivier spoelt haar weg. Al bood iemand al wat hij bezit voor de liefde, met verachting zou men hem afwijzen.

8
CANISIUS

Wij hadden een jeugdige zuster, Nog zonder borsten: Wat moesten we met onze zuster doen Wanneer men haar vroeg?

WILLIBRORD

Een zusje hebben wij, borsten heeft ze nog niet. Wat kunnen we voor ons zusje doen, wanneer men naar haar hand dingt?

9
CANISIUS

Was zij een muur Dan konden we er een zilveren borstweer op bouwen; Was zij een poort, We sloten haar af met een cederbalk.

WILLIBRORD

Is zij een muur, dan bouwen wij er zilveren kantelen op; is zij een deur, dan bekleden we haar met cederhout.

10
CANISIUS

Ja, ik wàs een muur, En torens waren mijn borsten: Juist daarom werd ik in zijn ogen Een toegang van vrede!

WILLIBRORD

Ik ben een muur, en mijn borsten zijn de torens. Daarom ben ik in zijn ogen de stad waar men vrede vindt.

11
CANISIUS

Salomon heeft een wijngaard in Báal-Hamon, Hij heeft hem onder de hoede van wachters gesteld; Elk moet voor zijn vruchten Duizend zilveren sikkels betalen.

WILLIBRORD

Salomo had in Baäl-hamon een wijngaard. Hij gaf die aan pachters, die voor het vruchtgebruik duizend sikkel de man moesten betalen.

12
CANISIUS

Mijn wijngaard is van mij alleen, En zijn vrucht is voor mij! Die duizend, Salomon, gun ik u, En de wachters tweehonderd.

WILLIBRORD

Mijn wijngaard houd ik voor mijzelf. Die duizend sikkel gun ik u, Salomo, en tweehonderd aan de pachters.

13
CANISIUS

O gij, die in de lusthof toeft: De vrienden luisteren; Laat mij horen uw stem, Uw wensen vernemen.

WILLIBRORD

Jij die in de tuin vertoeft, laat mij je stem weer horen, je stem die mannen betovert.

14
CANISIUS

Snel, mijn beminde, En doe zoals de gazel, Of het jong van het hert Op de balsembergen!

WILLIBRORD

Kom snel, mijn lief, wees als de gazel of het hertejong op de bergen met de balsemstruiken.