Hooglied 7

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Hoe sierlijk uw passen In de sandalen, vorstendochter; Uw wiegende heupen als snoeren, Door meesterhanden gemaakt.

WILLIBRORD

Terug, kom terug, Sulammitische! Terug, kom terug, wij willen u zien! Waarom wilt u de Sulammitische zien? Zij is toch geen straatdanseres?

2
CANISIUS

Uw navel een welgerond bekken, Waarin geen wijn mag ontbreken; Uw lijf een tarweschelf, Van lelies omringd.

WILLIBRORD

Hoe welgevormd zijn je voeten in de sandalen, prinses! De ronding van je heupen is als een halssnoer, gemaakt door een kunstenaar.

3
CANISIUS

Uw beide borsten twee hertenwelpen, Tweelingen van een gazel;

WILLIBRORD

Je navel is een ronde kom: moge de gekruide wijn er niet ontbreken. Je schoot is als een tarwehoop, door lelies omgeven.

4
CANISIUS

Uw hals een toren van ivoor, Uw ogen als de vijvers van Chesjbon, Bij de poort der volkrijke stad; Uw neus als de Libanon-spits, Die naar Damascus ziet.

WILLIBRORD

Je beide borsten zijn twee welpen, de tweeling van een gazel.

5
CANISIUS

Het hoofd op u als de Karmel. Uw lokken als purper, In uw vlechten ligt een koning gevangen.

WILLIBRORD

Je hals is als de ivoren toren, je ogen zijn als de vijvers van Bat-rabbim, de poort van Chesbon. Je neus is als de Libanontoren, die uitziet op Damascus.

6
CANISIUS

Wat zijt ge schoon, wat zijt ge bevallig, Een liefste vol bekoorlijkheid!

WILLIBRORD

Je hoofd is als de Karmel, je haarlokken zijn omwonden met een band van koningspurper.

7
CANISIUS

Uw slanke leest is als een palm, Uw borsten trossen van druiven.

WILLIBRORD

Hoe mooi ben je, mijn liefste, hoe bevallig en bekoorlijk!

8
CANISIUS

Ik dacht: Ik wil de palm beklimmen, Zijn dadels grijpen. Uw borsten mogen voor mij zijn Als druiventrossen uit de wingerd; De geur van uw adem als appels,

WILLIBRORD

Je gestalte is zo slank als een palm, je borsten zijn als druiventrossen.

9
CANISIUS

Uw mond als de edelste wijn….Die rechtens naar mijn beminde stroomt, Maar afgeleefde

WILLIBRORD

Ik dacht bij mijzelf: ik klim in die palm en pluk zijn dadels. Laat je borsten voor mij zijn als de trossen van de wijnstok, de reuk van je adem als de geur van kweeappels,

10
CANISIUS

Neen, ik blijf van mijn beminde, En zijn verlangen gaat uit naar mij! ….

WILLIBRORD

en je mond als zoete wijn. De wijn moet vloeien voor mijn lief, naar binnen druppelen tussen zijn lippen en tanden.

11
CANISIUS

Ach kom, mijn beminde, Gaan wij uit naar het veld; Laat ons overnachten in dorpen, Gaan wij vroeg de wijngaarden in.

WILLIBRORD

Ik ben van mijn lief; naar mij gaat zijn verlangen uit.

12
CANISIUS

Laat ons zien, of de wijnstok al uitbot, Of de bloesems zijn opengegaan, Of de granaten al bloeien: Daar zal ik u mijn liefde schenken!

WILLIBRORD

Kom, mijn lief, laten wij naar buiten gaan, laten we overnachten in de dorpen.

13
CANISIUS

De liefdeappelen verspreiden hun geur, Boven onze deur hangen de kostelijkste vruchten, Jonge vruchten en oude: Ik spaarde ze voor u, mijn beminde!

WILLIBRORD

Dan trekken we 's morgens vroeg de wijngaarden in om te zien of de wijnstok al uitbot, of de knoppen zijn opengebroken en de granaatbomen al bloeien. Dan zal ik u met liefkozingen overstelpen!

14
CANISIUS

Niet beschikbaar in deze vertaling

WILLIBRORD

De liefdesappelen geuren reeds en boven onze deur hangen de kostelijkste vruchten, jonge vruchten en oude, die ik bewaard heb voor u, mijn lief!