Hooglied 5

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Ik kom in mijn hof, mijn zuster, bruid; Ik pluk er mijn mirre en balsem, Ik eet er mijn raat en mijn honing, Ik drink er mijn wijn en mijn melk! "Eet vrienden, en drinktl,

WILLIBRORD

Ik ben al in mijn tuin, mijn zuster, mijn bruid, ik vergaar er mijn mirre en balsem, ik eet er mijn honingraat, ik drink er mijn wijn en mijn melk. Eet vrienden, en drink en word dronken van liefde!

2
CANISIUS

Ik sluimerde, maar mijn hart was wakker: Daar hoorde ik mijn beminde kloppen! "Doe

WILLIBRORD

Ik sliep, maar mijn hart was wakker. Daar hoorde ik mijn geliefde kloppen: Doe open, mijn zuster, mijn vriendin, mijn duifje, mijn schoonste. Mijn hoofd is nat van de dauw, mijn lokken zijn vochtig van de nachtelijke nevels.

3
CANISIUS

"Maar ik heb mijn kleed al uitgetrokken; Moet ik het nu dan weer aandoen? Ik heb mijn

WILLIBRORD

Maar ik heb mijn kleed al uitgetrokken, moet ik mij weer aankleden? Ik heb mijn voeten gewassen, moeten ze weer vuil worden?

4
CANISIUS

Maar mijn beminde stak reeds zijn hand Door de kier van de deur;

WILLIBRORD

Daarop stak mijn lief zijn hand door het klinkgat. Ik kreeg met hem te doen

5
CANISIUS

Ik stond op, om mijn beminde open te doen: Daar dropen mijn handen van mirre, Van vloeiende mirre mijn vingers Op de knop van de grendel.

WILLIBRORD

en stond op om de deur te openen voor mijn lief. Mijn handen dropen van mirre, van mijn vingers vloeide de mirre op de handgrepen van de sluitboom.

6
CANISIUS

Ik deed open voor mijn beminde…..Maar mijn beminde was heen, was verdwenen…..Ik zocht

WILLIBRORD

Ik opende de deur voor mijn lief, maar mijn lief was weg, verdwenen. Ik ging achter hem aan; ik zocht naar hem, maar vond hem niet; ik riep naar hem, maar er kwam geen antwoord.

7
CANISIUS

Weer troffen mij de wachters der stad bij hun rondgang, Ze sloegen mij en wondden mij; Mijn mantel namen ze mij af, De wachters der muren.

WILLIBRORD

Daar stiet ik op de wachters die de stad doorkruisten. Zij sloegen mij, verwondden mij, ze rukten me mijn sluier af, de wachters van de stad!

8
CANISIUS

Ik bezweer u, Jerusalems dochters, Als gij mijn beminde vindt, Wat zult gij hem melden: Ach, dat ik krank ben van liefde!

WILLIBRORD

Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, als u mijn lief vindt, zeg hem dat ik ziek ben van liefde!

9
CANISIUS

Wat is uw beminde dan meer dan een ander, Schoonste der vrouwen; Wat is uw beminde dan meer dan een ander, Dat ge zó ons bezweert?

WILLIBRORD

Wat onderscheidt uw lief van ieder ander, schoonste der vrouwen? Wat onderscheidt uw lief van ieder ander, dat u ons met zoveel klem daarom smeekt?

10
CANISIUS

Mijn beminde is glanzend en blozend. Steekt boven tienduizenden uit;

WILLIBRORD

Mijn lief is blank en blozend, onder tienduizend anderen is hij te herkennen.

11
CANISIUS

Zijn hoofd het allerfijnste goud, Zijn lokken palmtakken, zwart als een raaf.

WILLIBRORD

Zijn hoofd is van het zuiverste goud, zijn lokken zijn dadelristen, ravezwart.

12
CANISIUS

Zijn ogen als duiven Aan de waterbeken, Die zich baden in melk Aan de volle vijver gezeten.

WILLIBRORD

Zijn ogen zijn duiven aan stromende beken, die zich wassen in melk en baden in overvloed.

13
CANISIUS

Zijn wangen zijn als balsembedden, Waar geurige kruiden op groeien; Zijn lippen zijn lelies, En druipen van vloeiende mirre.

WILLIBRORD

Zijn wangen zijn een balsemgaard, torens van reukwerken. Zijn lippen zijn lelies, zij druipen van vloeibare mirre.

14
CANISIUS

Zijn armen zijn gouden cilinders, Met Tarsjisjstenen bezet; Zijn lijf een kolom van ivoor, Met saffieren bedekt.

WILLIBRORD

Zijn armen zijn staven van goud, met chrysoliet bezet; zijn lijf is van gepolijst ivoor, afgezet met saffieren.

15
CANISIUS

Zijn schenkels zijn zuilen van marmer, Op gouden voetstukken rustend; Zijn gestalte is als de Libanon, En machtig als ceders.

WILLIBRORD

Zijn dijen zijn zuilen van albast, rustend op voetstukken van zuiver goud. Zijn gestalte is als de Libanon, rijzig als een ceder.

16
CANISIUS

Zijn keel is vol zoetheid, Een en al kostelijk…. Zo is mijn beminde, zo is mijn vriend,

WILLIBRORD

Zijn mond is een en al zoetigheid. Hij is de aantrekkelijkheid zelf. Zo is mijn lief, zo is mijn vriend, dochters van Jeruzalem.