Hooglied 2

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Maar ik ben een crocus van Sjaron, Een lelie der dalen!

WILLIBRORD

Ik ben een krokus van de Saronvlakte, een lelietje van dalen!

2
CANISIUS

Als een lelie tussen de doornen, Is mijn liefste onder de meisjes.

WILLIBRORD

Ja, als een lelie onder de doornen, zo is mijn vriendin onder de meisjes.

3
CANISIUS

Als een appelboom tussen de bomen in het woud, Is mijn beminde onder de jongemannen; Ik smacht er naar, in zijn schaduw te zitten, Zijn vrucht is zoet voor mijn mond.

WILLIBRORD

Als een kweeboom tussen het wilde hout, zo is mijn lief onder de jonge mannen. Ik smacht ernaar in zijn schaduw te zitten; zijn vrucht is zoet voor mijn mond.

4
CANISIUS

Brengt mij naar het huis van de wijn, Ontplooit over mij de standaard der liefde;

WILLIBRORD

Hij heeft mij binnengeleid in het wijnhuis waar het schild van de liefde uithangt.

5
CANISIUS

Verkwikt mij met druivenkoeken, Versterkt mij met appels. Want ik ben krank, Ben krank van liefde!

WILLIBRORD

Sterk mij met druivenkoeken, verkwik mij met kweeappels, want ik ben ziek van liefde!

6
CANISIUS

Zijn linker moet rusten onder mijn hoofd, Zijn rechter houde mij omstrengeld!

WILLIBRORD

Zijn linkerarm is onder mijn hoofd en zijn rechter om mij heen.

7
CANISIUS

Ik bezweer u, Jerusalems dochters, Bij de gazellen en de hinden in het veld: Wekt en lokt de liefde niet, Voordat het haar lust! ….

WILLIBRORD

Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, bij de gazellen en bij de hinden in het veld: wek mijn geliefde niet, maar laat haar sluimeren zolang ze wil.

8
CANISIUS

Maar hoor, mijn beminde! Zie, hij komt! Hij springt over de bergen, Hij huppelt over de heuvels.

WILLIBRORD

Hoor, daar is mijn lief! Kijk, daar komt hij aan: springend komt hij over de bergen, over de heuvels komt hij aangesneld.

9
CANISIUS

Mijn beminde gelijkt een gazel, Of het jong van een hert. Zie, daar staat hij reeds Achter onze muur. Hij staart door het venster, En blikt door de tralies;

WILLIBRORD

Mijn lief is als een gazel, hij lijkt wel het jong van een hert. Daar staat hij achter de muur van ons huis. Hij ziet door het venster en kijkt door de tralies naar binnen

10
CANISIUS

Mijn beminde heft aan, En spreekt tot mij! Sta op, mijn geliefde, Mijn schone, kom mede!

WILLIBRORD

Nu roept mijn lief en zegt tegen mij: Sta op, mijn liefste, kom toch, mijn schoonste.

11
CANISIUS

Want zie, de winter is voorbij, De regen is voorgoed verdwenen.

WILLIBRORD

Kijk maar, de winter is heen, de regentijd voorgoed voorbij.

12
CANISIUS

De bloemen prijken op het land, Men hoort de duiven al kirren;

WILLIBRORD

op het veld staan weer bloemen; de tijd om te zingen breekt aan; de roep van de tortel klinkt over het land.

13
CANISIUS

De vijg kleurt reeds zijn jonge vrucht, De wingerds bloeien en geuren. Sta op, mijn geliefde, Mijn schone, kom mede;

WILLIBRORD

De vijgeboom draagt zijn eerste vruchten al, en wat ruikt de bloeiende wijnstok heerlijk! Sta op, mijn liefste, kom toch, mijn schoonste!

14
CANISIUS

Mijn duifje in de spleten der rotsen, In de holen der klippen! Laat mij zien uw gelaat, Laat mij horen uw stem; Want uw stem is zo zoet, Uw gelaat is zo lief.

WILLIBRORD

Mijn duif, verscholen in de spleten van de rots, in de holten van de bergwand, laat mij je gezicht zien, laat mij je stem horen, want je stem is zo mooi, je gezicht zo lieftallig!

15
CANISIUS

Vangt ons de jakhalzen De kleine vossen, Die de tuinen vernielen, Ofschoon onze wijngaard al bloeit.

WILLIBRORD

Vang ons de vossen, de geniepige vossen, die de wijngaard vernielen, onze wijngaard die in bloei staat!

16
CANISIUS

Want mijn beminde is mijn, en ik van hem: Hij is het, die in de leliën weidt,

WILLIBRORD

Mijn lief is van mij en ik ben van hem, die tussen lelies weidt.

17
CANISIUS

Totdat de dag is afgekoeld En de schaduwen vlieden! Blijf hier, mijn beminde, En doe zoals de gazel Of het jong van het hert Op de balsembergen!

WILLIBRORD

Kom mijn lief, voor de morgenbries opsteekt en de schaduwen vlieden; wees als de gazel, of het hertejong, op de bergen aan de horizon.