Hebreeën 3

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Heilige broeders, deelgenoten ener hemelse roeping, beschouwt dus den Apostel en Hogepriester onzer belijdenis: Jesus,

WILLIBRORD

Daarom, mijn broeders, gij die door een hemelse roeping geheiligd zijt, richt uw ogen op Jezus, de apostel en hogepriester van het geloof dat wij belijden.

2
CANISIUS

die getrouw is aan Hem, die Hem gemaakt heeft, zoals ook "Moses in geheel zijn huis."

WILLIBRORD

Hij was trouw aan God die Hem heeft aangesteld, zoals ook Mozes trouw was in heel zijn huis.

3
CANISIUS

Tegenover Moses is Hij immers in die mate groter eer waardig, als de bouwheer meer eer geniet dan het huis

WILLIBRORD

Hij is groter eer waardig gekeurd dan Mozes, voor zover namelijk de bouwer meer waard is dan het huis dat hij bouwt.

4
CANISIUS

Elk huis toch wordt door iemand gebouwd; maar de Bouwheer van alles is God

WILLIBRORD

Ieder huis wordt door iemand gebouwd en de bouwheer van alles is God.

5
CANISIUS

Moses nu was wel "getrouw in geheel zijn huis" als dienstknecht, om getuigenis af te leggen van wat verkondigd zou worden,

WILLIBRORD

Mozes was inderdaad getrouw in heel Gods huis, maar als dienaar, om te getuigen van de woorden die God zou spreken.

6
CANISIUS

maar Christus is het als Zoon boven zijn huis; zijn huis zijn wij, indien wij de zekerheid der hoop en het roemen daarop ongeschokt bewaren ten einde toe

WILLIBRORD

Christus echter is getrouw als zoon, aangesteld over het huis van God. En dat huis zijn wijzelf, als wij tenminste ons vertrouwen en de hoop die onze trots is ongeschokt bewaren tot het einde.

7
CANISIUS

Daarom zegt de heilige Geest: Als gij dan heden mijn stem verneemt,

WILLIBRORD

Luistert dus naar wat de heilige Geest zegt: Heden, als gij zijn stem hoort,

8
CANISIUS

Verstokt dan uw harten niet als bij de Verbittering, Als op de dag der Verzoeking in de woestijn,

WILLIBRORD

weest dan niet halsstarrig, zoals eertijds bij het oproer, op de dag van de uitdaging in de woestijn

9
CANISIUS

Toen uw vaders Mij tartten en beproefden,

WILLIBRORD

waar uw vaderen Mij hebben uitgedaagd en op de proef gesteld, ofschoon zij mijn werk gezien hadden, veertig jaar lang.

10
CANISIUS

Ofschoon ze mijn werken hadden aanschouwd veertig jaar lang. Daarom werd Ik toornig op dat geslacht, En Ik sprak: Steeds dwaalt hun hart van Mij af, En mijn wegen kennen ze niet

WILLIBRORD

Daarom werd Ik toornig op dat geslacht en Ik zei: Altijd door dwaalt hun hart, mijn wegen hebben zij niet willen kennen.

11
CANISIUS

Daarom zwoer Ik in mijn toorn: Neen, ze zullen niet ingaan in mijn Rust!

WILLIBRORD

En Ik heb gezworen in mijn gramschap: ooit zullen zij ingaan in mijn rust.

12
CANISIUS

Broeders, zorgt er voor, dat in niemand van u een boos en ongelovig hart wordt gevonden door de afval van den levenden God;

WILLIBRORD

Zorgt ervoor, broeders, dat onder u niemand zo'n slechte en trouweloze gezindheid heeft, die leidt tot afval van de levende God.

13
CANISIUS

maar vermaant elkander iedere dag, zolang het "Heden" nog voortduurt, opdat niemand van u wordt verstokt door de verleiding der zonde

WILLIBRORD

Spreekt elkaar moed in, elke dag, zolang dat `heden' duurt, zodat niemand zich door de zonde tot zulk een halsstarrigheid laat verleiden.

14
CANISIUS

Want we delen slechts met Christus mee, zo we de aanvankelijke overtuiging ongeschokt bewaren ten einde toe

WILLIBRORD

Want wij zijn Christus' deelgenoten geworden, mits we ons aanvankelijk vertrouwen ongeschokt bewaren tot het einde.

15
CANISIUS

Wanneer er dus wordt gezegd: "Als gij dan heden mijn stem verneemt, verstokt uw harten niet als bij de Verbittering"

WILLIBRORD

De Schrift zegt: Heden, als gij zijn stem hoort, weest dan niet halsstarrig, zoals eertijds bij het oproer.

16
CANISIUS

wie waren het dan, die vernamen en verbitterden? Waren het niet allen, die, dank zij Moses, Egypte waren uitgetrokken?

WILLIBRORD

Wie waren dat die zijn stem hoorden en rebelleerden? Allen die onder Mozes uit Egypte waren getrokken.

17
CANISIUS

Of tegen wie toornde Hij veertig jaar lang? Was het niet tegen hen, die gezondigd hadden, wier lijken neerlagen in de woestijn?

WILLIBRORD

En op wie was God toornig, veertig jaar lang? Op hen die gezondigd hadden, wier lijken lagen in de woestijn.

18
CANISIUS

En tegen wie anders heeft Hij gezworen, dat ze niet zouden ingaan in zijn Rust, dan juist tegen de ongehoorzamen?

WILLIBRORD

En aan wie anders heeft Hij onder ede de toegang tot zijn rustplaats ontzegd dan aan hen die weigerden te geloven?

19
CANISIUS

Zo zien we, dat ze niet konden ingaan om hun ongeloof

WILLIBRORD

Het is duidelijk dat ongeloof hen belet heeft zijn rust in te gaan.