Hebreeën 1

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Nadat God eertijds vele malen en op velerlei wijzen tot de Vaders gesproken heeft door de Profeten,

WILLIBRORD

Nadat God eertijds vele malen en op velerlei wijzen tot onze vaderen gesproken had door de profeten,

2
CANISIUS

heeft Hij aan het einde dezer dagen tot ons gesproken door den Zoon, dien Hij gesteld heeft tot erfgenaam van al zijn bezit en door wien Hij de wereld gemaakt heeft

WILLIBRORD

heeft Hij nu, op het einde der tijden, tot ons gesproken door de Zoon, die Hij erfgenaam gemaakt heeft van al wat bestaat en door wie Hij het heelal heeft geschapen.

3
CANISIUS

Deze is de afstraling zijner Glorie en de afdruk van zijn Wezen, en Hij draagt het heelal door het woord zijner Macht; Hij heeft de reiniging van zonden bewerkt, en toen Zich neergezet aan de rechterhand der Majesteit in den hoge

WILLIBRORD

Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid en het evenbeeld van zijn wezen en Hij houdt alles in stand door zijn machtig woord. En na de reiniging der zonden te hebben voltrokken, heeft Hij zich neergezet ter rechterzijde van de majesteit in den hoge,

4
CANISIUS

Even hoog staat Hij boven de engelen, als de Naam, die Hij ontving, voortreffelijker is dan de hunne

WILLIBRORD

ver verheven boven de engelen, zoals Hij hen ook overtreft in de waardigheid die zijn deel is geworden.

5
CANISIUS

Want tot wien der engelen heeft Hij ooit gezegd: "Gij zijt mijn Zoon, Ik heb U heden verwekt." Of wederom: "Ik zal Hem tot Vader zijn, En Hij zal Mij wezen tot Zoon."

WILLIBRORD

Heeft God ooit tot een engel gezegd Gij zijt mijn zoon. Ik heb u heden verwekt? Of: ik zal een vader voor hem zijn en hij zal mijn zoon zijn?

6
CANISIUS

En wanneer Hij den Eerstgeborene de wereld binnenleidt, zegt Hij opnieuw: "Alle engelen Gods moeten Hem aanbidden."

WILLIBRORD

Wanneer Hij evenwel de eerstgeborene opnieuw de wereld binnenleidt, zegt Hij: Alle engelen Gods moeten Hem hulde brengen.

7
CANISIUS

En van de engelen zegt Hij: "Die zijn engelen geesten maakt, En zijn knechten vlammend vuur."

WILLIBRORD

Terwijl Hij van de engelen zegt: Die zijn engelen tot stormwinden maakt en zijn dienaars tot laaiend vuur,

8
CANISIUS

Maar van den Zoon: Uw troon, o God, is in de eeuwen der eeuwen, En uw koningschepter is de schepter van het recht

WILLIBRORD

spreekt Hij over de Zoon aldus: Uw troon, o God, is voor altijd en eeuwig, en de scepter van het recht is de scepter van zijn koningschap.

9
CANISIUS

Gij hebt gerechtigheid bemind, En ongerechtigheid gehaat. Daarom, o God, heeft uw God U gezalfd, Met vreugde-olie boven uw genoten

WILLIBRORD

Rechtvaardigheid hebt Gij liefgehad en onrecht gehaat; daarom, o God, heeft uw God U gezalfd met de olie der vreugde en U geplaatst boven uw gelijken.

10
CANISIUS

En: Heer, in den beginne hebt Gij de aarde gegrond, En de hemelen zijn de werken uwer handen

WILLIBRORD

En elders: In het begin, o Heer, hebt Gij de aarde gegrondvest en de hemel is het werk van uw handen.

11
CANISIUS

Zij zullen vergaan, maar Gij blijft! Als een kleed zullen ze allen verslijten

WILLIBRORD

Zij zullen vergaan, Gij echter blijft. Zij zullen verslijten als kleren,

12
CANISIUS

Als een mantel rolt Gij ze op, En als een kleed zullen ze worden verwisseld. Maar Gij blijft dezelfde, En uw jaren nemen geen einde

WILLIBRORD

Gij zult ze opvouwen als een mantel, gelijk een kledingstuk zullen zij verwisseld worden. Gij echter zijt dezelfde en uw jaren nemen geen einde.

13
CANISIUS

En tot wien der engelen sprak Hij ooit: "Zet U aan mijn rechterhand, Totdat Ik uw vijanden leg als een voetbank voor uw voeten."

WILLIBRORD

Heeft Hij ooit tot een van de engelen gezegd: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uw voeten?

14
CANISIUS

Zijn ze niet allen dienstbare geesten, uitgezonden tot hulp van hen, die de zaligheid zullen beërven?

WILLIBRORD

Wat zijn zij anders dan dienende geesten, uitgezonden ten behoeve van hen voor wie het heil is weggelegd?