Habakuk 3

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Een gebed van den profeet Habakuk. Op de toon van een klaaglied.

WILLIBRORD

Gebed van de profeet Habakuk. Op de wijze van de klaagliederen.

2
CANISIUS

Jahweh, ik heb uw boodschap gehoord, Vol ontzag voor uw werk, o Jahweh; Roep het ten leven in het midden der jaren, Openbaar het in het midden der tijden: Wil zelfs in uw gramschap De erbarming gedenken!

WILLIBRORD

Jahwe, ik heb van uw roemruchte daden gehoord, vol ontzag heb ik uw werken vernomen. Doe die nu herleven in onze tijd, laat ze ons, in deze tijd, ervaren; wees in uw gramschap uw barmhartigheid indachtig!

3
CANISIUS

God trekt op van Teman, De Heilige van het gebergte Paran; Zijn majesteit bedekt de hemel, De aarde is vol van zijn glorie;

WILLIBRORD

God komt aan uit Teman, de heilige komt van het Parangebergte. Zijn luister overstraalt de hemel, de aarde is vol van zijn glorie.

4
CANISIUS

Zijn heerlijkheid glanst als het licht, Zijn kracht gaat schuil in de stralen uit zijn zijde.

WILLIBRORD

Hij schittert als de zon; twee stralen gaan uit van zijn handen: daarin is zijn kracht verborgen.

5
CANISIUS

Voor hem uit gaat de pest, Het verderf volgt zijn schreden.

WILLIBRORD

Voor hem uit gaat de pest, de koorts volgt hem op de voet.

6
CANISIUS

Hij staat overeind, en schudt de aarde dooreen, Ziet toe, en doet de volkeren rillen. De eeuwige bergen splijten vaneen, De oude heuvelen worden geslecht als zijn eeuwige paden.

WILLIBRORD

Hij treedt op en de aarde trilt. Hij ziet rond en doet de volken sidderen. De aloude bergen worden vermorzeld, de eeuwige heuvelen gaan liggen, de wegen die Hij van oudsher bewandelt.

7
CANISIUS

Ik zie de tenten van Koesjan in nood, De zeilen uit het land van Midjan trillen.

WILLIBRORD

Ik zie de tenten van Kusan in nood, de tentzeilen van Midjan klapperen.

8
CANISIUS

Is uw woede tegen de stromen ontstoken, Jahweh, uw gramschap tegen de zee? Neen, Gij

WILLIBRORD

Toornt Jahwe tegen de rivieren? Zijt Gij vergramd op de rivieren of woedend op de zee, dat Gij rijdt met uw paarden, met uw zegevierende wagens?

9
CANISIUS

Uw boog is ontbloot, Gij hebt uw koker met pijlen gevuld;

WILLIBRORD

Gij haalt uw boog te voorschijn, uw woord wordt een regen van pijlen. Gij splijt de aarde, rivieren ontstaan.

10
CANISIUS

De aarde splijt Gij tot rivieren, De bergen zien sidderend naar U op; Een stortvloed van water jaagt voort, De afgrond buldert.

WILLIBRORD

De bergen zien u en beven, vlagen water trekken voorbij, de oceaan verheft zijn stem en de zon steekt haar armen omhoog.

11
CANISIUS

De zon steekt haar handen omhoog, De maan trekt zich terug in haar woning Voor het licht van uw snorrende pijlen, Voor de bliksemglans van uw speer.

WILLIBRORD

De maan verlaat haar verblijf niet. De zon en de maan, zij wijken voor de gloed van uw pijlen, voor het flitsen van uw bliksemende speer.

12
CANISIUS

In woede doorschrijdt Gij de aarde, In gramschap dorst Gij de volken!

WILLIBRORD

Grimmig schrijdt Gij over de aarde, toornig trekt gij de dorsslee over de volken.

13
CANISIUS

Gij rukt uit, om uw volk te verlossen, En uw Gezalfde te redden; Maar Gij slaat het dak van het huis Van den goddeloze te pletter, Legt de grondslagen bloot Tot op de rots.

WILLIBRORD

Gij rukt uit om uw volk te bevrijden, om uw gezalfde te bevrijden. Gij verbrijzelt de nok van het goddeloos huis en tot op de rots legt Gij de fundamenten bloot.

14
CANISIUS

Gij doorboort met uw lans het hoofd van zijn helden, Die aanstormen, om mij te verstrooien; Die al jubelen, Als hadden ze den ongelukkige in zijn schuilhoek verslonden.

WILLIBRORD

Met uw eigen pijlen doorboort Gij de aanvoerder van de krijgers, die aan komen stormen om mij te verpletteren, verrukt dat zij een weerloze arme in zijn schuilhoek kunnen verslinden.

15
CANISIUS

Met uw paarden betreedt Gij de zee, Onder het bulderen der machtige wateren.

WILLIBRORD

Gij rijdt met uw paarden over de zee, over de kolken van het machtige water.

16
CANISIUS

Ik hoor het, en mijn binnenste rilt, Ik verneem het met bevende lippen; Mijn beenderen worden weggevreten, Mijn schreden wankelen, waar ik ga: Zo verbeid ik de dag van ellende, Die aanbreekt voor het volk, dat ons kwelt!

WILLIBRORD

Ik heb gehoord, een huivering ging door mijn leden, mijn lippen trilden, toen ik het vernam, verrotting tastte mijn gebeente aan, mijn voeten werden wankel onder mij. Toch wacht ik hem rustig af, de dag van ellende, die aan zal breken voor het volk dat ons onderdrukt.

17
CANISIUS

Al bloeit dan de vijgeboom niet, En geeft de wijnstok geen vrucht; Al mislukt de oogst van de olijf, En brengt de akker geen spijs; Al zijn de schapen weg uit de kooi, En zijn er geen runderen in de stallen:

WILLIBRORD

De vijgeboom bot niet uit, de wingerd draagt geen vrucht, de olijvenoogst is mislukt en de dorre akkers geven geen voedsel meer; de schapen zijn uit de kooien verdwenen en er staat geen rund meer op stal.

18
CANISIUS

Toch zal ik mij in Jahweh verheugen, Mij verblijden in den God van mijn heil!

WILLIBRORD

Ik echter, ik verheug mij in Jahwe, ik jubel om de God die mij redt.

19
CANISIUS

Jahweh, de Heer, is mijn kracht, Hij maakt mijn voeten vlug als van hinden, En laat mij de hoogten betreden! Voor muziekbegeleiding; met harpen.

WILLIBRORD

Jahwe, de Heer, is mijn kracht, Hij maakt mijn voeten als de voeten van hinden en doet mij de hoogten betreden. Voor de koorleider: met snarenspel.