Ezechiël 33

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Het woord van Jahweh werd tot mij gericht

WILLIBRORD

Het woord van Jahwe werd tot mij gericht:

2
CANISIUS

Mensenkind, ge moet uw volksgenoten toespreken, en tot hen zeggen: Gesteld, Ik laat het zwaard los op een land, en de burgers kiezen iemand uit hun midden en stellen hem aan als hun wachter

WILLIBRORD

Mensenkind, spreek tot uw volksgenoten en zeg hun: Als ik het zwaard over een land laat komen en het volk wijst iemand uit zijn midden als wachter aan,

3
CANISIUS

Wanneer deze nu het zwaard op het land ziet afkomen, alarm blaast en de bevolking waarschuwt,

WILLIBRORD

dan moet hij, als hij het gevaar ziet aankomen, de bazuin steken en het volk waarschuwen.

4
CANISIUS

maar hij die het hoorngeschal verneemt, zich niet laat waarschuwen, zodat het zwaard komt en hem treft: dan komt zijn bloed op zijn eigen hoofd neer

WILLIBRORD

Als dan iemand wel het signaal van de bazuin hoort maar er zich niet aan stoort, en het zwaard komt en velt hem neer, dan is alleen hijzelf schuldig aan zijn vergoten bloed;

5
CANISIUS

Hoewel hij het hoorngeschal vernam, heeft hij zich niet laten waarschuwen; zijn bloed komt dus neer op hemzelf. Maar de ander heeft gewaarschuwd, en daardoor zijn leven gered

WILLIBRORD

hij heeft het signaal van de bazuin gehoord, maar er zich niet aan gestoord. Had hij dat wel gedaan, dan had hij zijn leven gered; nu komt zijn bloed op hem neer.

6
CANISIUS

Maar gesteld, de wachter ziet het zwaard aankomen en hij blaast geen alarm, zodat het volk niet wordt gewaarschuwd. Komt dan het zwaard en treft het iemand van hen, dan wordt die wel getroffen om zijn eigen schuld, maar van zijn bloed zal Ik den wachter rekenschap vragen

WILLIBRORD

Maar als de wachter het gevaar ziet aankomen en niet op de bazuin blaast, dan wordt het volk niet gewaarschuwd; komt het zwaard en velt het iemand neer, dan eis Ik zijn bloed van de wachter op, ook al is die man gevallen vanwege zijn eigen schuld.

7
CANISIUS

Mensenkind, zó heb Ik ú aangesteld als wachter over Israëls huis. Wanneer ge iets van Mij verneemt, moet ge hen waarschuwen namens Mij

WILLIBRORD

Mensenkind, Ik heb u als wachter over het volk van Israël aangesteld. Al wat ge van Mij verneemt moet ge hun in mijn naam meedelen.

8
CANISIUS

Zeg Ik tot den zondaar: Zondaar, ge zult zeker sterven; maar doet gij uw mond niet open, om den zondaar voor zijn gedrag te waarschuwen, dan zal die zondaar wel om zijn eigen schuld sterven, maar van zijn bloed zal Ik ú rekenschap vragen

WILLIBRORD

Als Ik tot de boosdoener zeg: 'Boosdoener, ge zult zeker sterven', en gij waarschuwt de boosdoener niet dat hij zich moet beteren, dan zal die boosdoener sterven vanwege zijn eigen schuld, maar van u eis Ik zijn bloed op.

9
CANISIUS

Maar hebt gij den zondaar gewaarschuwd, dat hij zich bekeren moet, en betert hij zijn leven niet, dan zal hij om zijn eigen schuld sterven, maar zelf hebt ge uw leven gered

WILLIBRORD

Maar als ge de boosdoener gewaarschuwd hebt dat hij zijn leven moet beteren en hij betert zijn leven niet, dan zal hij vanwege zijn eigen schuld sterven, maar gij blijft in leven.

10
CANISIUS

Mensenkind, ge moet tot het huis van Israël zeggen: Zo redeneert ge maar: "Ja, onze misdaden en onze zonden drukken toch op ons, daardoor vergaan wij; hoe zouden wij dus kunnen leven?"

WILLIBRORD

Mensenkind, het volk van Israël zegt: 'Wij gaan gebukt onder onze misdaden en zonden en verkommeren daardoor; voor ons is er geen sprake van leven.'

11
CANISIUS

Ge moet tot hen zeggen: Zowaar Ik leef, spreekt Jahweh, de Heer: Ik verheug Mij erover, niet dat de zondaar sterft, maar dat de zondaar zijn gedrag verbetert en blijft leven! Bekeert u, bekeert u van uw zondig gedrag; want waarom zoudt ge sterven, huis van Israël?

WILLIBRORD

Zeg tot hen: 'Zowaar als Ik leef, zegt Jahwe de Heer, Ik wil de dood van de zondaar niet, maar wens dat hij zich betert en in leven blijft. Bekeer u, bekeer u en beter uw leven. Waarom zoudt ge sterven, volk van Israël?'

12
CANISIUS

Mensenkind, ge moet tot uw volksgenoten zeggen: De deugd van den rechtschapene zal hem niet baten zodra hij zondigt, en de boosheid van den zondaar zal voor hem geen beletsel zijn, als hij zich van zijn boosheid bekeert; néén, de deugd van den rechtschapene zal hem niet in leven laten, als hij zondigt

WILLIBRORD

Mensenkind, zeg tot uw volksgenoten: Als de rechtvaardige zich gaat misdragen, zullen zijn goede daden hem niet meer baten, en als de boosdoener zijn leven betert zal hij niet door zijn boosheid ten val komen. Als de rechtvaardige zich gaat misdragen, zullen zijn goede daden hem niet meer baten.

13
CANISIUS

Al heb Ik ook tot den rechtschapene gezegd: ge zult blijven leven; maar vertrouwend op zijn verdiensten gaat hij slecht leven, dan zal al zijn deugd hem niet baten; hij zal sterven, om het kwaad dat hij gedaan heeft

WILLIBRORD

Als Ik tot de rechtvaardige zeg dat hij in leven zal blijven, en hij gaat in vertrouwen op zijn verdiensten ongerechtigheid bedrijven, dan zal geen van zijn verdiensten nog geteld worden, maar zal hij sterven om de ongerechtigheid die hij bedreven heeft.

14
CANISIUS

En al heb Ik ook tot den zondaar gezegd: de dood zult ge sterven; maar hij bekeert zich van zijn zonde en handelt naar wet en recht:

WILLIBRORD

En zeg Ik tot de boosdoener: 'Gij zult sterven', maar hij betert zijn leven en gaat handelen naar wet en recht;

15
CANISIUS

hij geeft een pand terug, betaalt het gestolen goed en onderhoudt de voorschriften des levens zonder kwaad te doen; dan zal hij zeker in leven blijven, en niet sterven!

WILLIBRORD

geeft het pand terug, vergoedt gestolen goed, gedraagt zich volgens de wetten die tot het leven voeren en bedrijft geen ongerechtigheid, dan zal hij in leven blijven en niet sterven.

16
CANISIUS

Van zijn vroegere zonden zal hem niets toegerekend worden; naar wet en recht heeft hij gehandeld, hij zal dus zeker in leven blijven

WILLIBRORD

De zonden die hij gedaan heeft zullen hem niet worden toegerekend; hij heeft gehandeld naar wet en recht; hij zal in leven blijven.

17
CANISIUS

En dan zeggen uw volksgenoten: "De weg des Heren is niet recht!" Neen, hun eigen weg is krom!

WILLIBRORD

En dan zeggen uw volksgenoten: 'De weg van de Heer is niet recht!' Maar hun eigen weg is niet recht.

18
CANISIUS

Als een rechtschapene terugkomt op zijn deugd en slecht gaat leven, dan zal hij daarom sterven;

WILLIBRORD

Als een rechtvaardige zich gaat misdragen en ongerechtigheid bedrijft, zal hij sterven.

19
CANISIUS

maar bekeert een zondaar zich van zijn boosheid en handelt hij naar wet en recht, dan zal hij daarom leven

WILLIBRORD

En als een boosdoener zijn leven betert en handelt naar wet en recht, zal hij leven.

20
CANISIUS

En al zegt ge: "de weg des Heren is niet recht!" toch zal Ik ieder van u richten naar zijn gedrag, huis van Israël!

WILLIBRORD

Al zegt ge: 'De weg van de Heer is niet recht', toch zal Ik ieder van u vonnissen naar zijn gedrag, volk van Israël!

21
CANISIUS

In het twaalfde jaar van onze verbanning, op de vijfde van de tiende maand, kwam de vluchteling uit Jerusalem naar mij toe met de tijding: De stad is gevallen!

WILLIBRORD

In het twaalfde jaar van onze ballingschap, op de vijfde dag van de tiende maand, kwam er een vluchteling uit Jeruzalem bij me met het bericht: 'De stad is gevallen!'

22
CANISIUS

‘s Avonds, voordat de vluchteling kwam, had de hand van Jahweh mij aangeraakt en mijn mond geopend. Toen dan ‘s morgens de vluchteling bij mij kwam, was mijn mond weer geopend, en was ik niet langer stom

WILLIBRORD

De avond tevoren was de hand van Jahwe over mij gekomen en 's morgens, voordat de vluchteling bij me kwam, opende Jahwe mijn mond. Ik was niet meer stom en kon weer gewoon spreken.

23
CANISIUS

En het woord van Jahweh werd tot mij gericht

WILLIBRORD

Het woord van Jahwe werd tot mij gericht:

24
CANISIUS

Mensenkind, de bewoners van die puinhopen op Israëls grondgebied zeggen: Abraham was maar alleen, en toch bezat hij het land; nu zijn we met velen, daarom is ons het land in bezit gegeven!

WILLIBRORD

Mensenkind, de bewoners van die puinen in het land van Israël zeggen: 'Abraham was maar alleen en kreeg toch heel het land in bezit; wij zijn met velen, daarom is het land ons blijvend bezit.'

25
CANISIUS

Daarom moet ge tot hen zeggen: Zo spreekt Jahweh, de Heer! Op de bergen houdt ge een offermaal, ge slaat uw ogen naar uw schandgoden op en ge vergiet bloed; zult ge dan het land bezitten?

WILLIBRORD

Zeg dus tot hen: Dit zegt Jahwe de Heer: Ge eet vlees waar het bloed nog in zit, ge slaat uw ogen op naar uw afgoden, ge vergiet bloed, en zou dan het land uw blijvend bezit zijn?

26
CANISIUS

Ge verlaat u op uw zwaard, ge bedrijft gruwelen en onteert elkanders vrouw; zult ge dan het land bezitten?

WILLIBRORD

Ge voelt u sterk door uw zwaard, ge bedrijft gruweldaden, ge onteert de vrouw van uw naaste, zou dan het land uw blijvend bezit zijn?

27
CANISIUS

Neen, dit moet ge hun zeggen: Dit zegt Jahweh, de Heer! Zo waar Ik leef: zij die op de puinhopen leven, zullen neergesabeld worden; die in het open veld wonen, geef Ik aan de dieren te verslinden; en die in spelonken of holen verblijven, zullen sterven aan de pest!

WILLIBRORD

Zeg hun: Dit zegt Jahwe de Heer: Zo waar Ik leef: de bewoners van de puinen zullen vallen door het zwaard, die op het platteland leven geef Ik ten prooi aan de wilde dieren, en die in spelonken en holen huizen zullen sterven aan de pest.

28
CANISIUS

Ik zal het land tot een eenzame steppe maken; er zal een einde komen aan zijn overmoedige trots, en de bergen van Israël zullen een wildernis zijn, die niemand durft betreden

WILLIBRORD

Ik zal van het land een barre woestenij maken; zijn overmoedige trots zal vernietigd worden en het bergland van Israël zal eenzaam en verlaten liggen; niemand trekt er doorheen.

29
CANISIUS

Zo zullen ze erkennen, dat Ik Jahweh ben, als Ik het land tot een eenzame steppe heb gemaakt om al de gruwelen, die ze hebben bedreven!

WILLIBRORD

Als Ik van het land een barre woestenij maak vanwege al de gruweldaden die ze bedreven hebben, zullen ze erkennen dat Ik Jahwe ben.

30
CANISIUS

Mensenkind, uw volksgenoten voeren gesprekken over u bij de muren en aan de huisdeuren. Ze zeggen tot elkaar: Laten we eens gaan horen, wat woord van Jahweh is uitgegaan

WILLIBRORD

Mensenkind, uw volksgenoten praten over u in de schaduw van de muren of bij de ingang van hun huizen en ze zeggen tot elkaar: 'Kom, laten we eens gaan luisteren naar wat Jahwe nu weer te zeggen heeft.'

31
CANISIUS

Dan komen ze bij u in dichte drommen, gaan voor u zitten, en luisteren wel naar uw woorden, maar ze doen er niet naar; want ze hebben leugens op hun lippen, en hun hart is gehecht aan hun voordeel

WILLIBRORD

Ze stromen naar u toe als bij een volksoploop en zetten zich in groten getale voor u neer. Ze luisteren naar uw woorden, maar handelen er niet naar; ze zeggen dat ze hunkeren naar Gods woord, maar met hun hart zijn ze bij hun zaken.

32
CANISIUS

Daarom zijt ge voor hen maar een liedjeszanger, die een mooie stem heeft en goed kan spelen; ze luisteren wel naar uw woorden, maar ze doen er niet naar

WILLIBRORD

Gij bent voor hen als een zanger die van de liefde zingt, met een mooie stem en fraai snarenspel; ze luisteren graag naar uw woorden, maar handelen er niet naar.

33
CANISIUS

Maar als het uitkomt, en het komt zeker uit: dan zullen ze erkennen, dat er onder hen een profeet is geweest!

WILLIBRORD

Maar als mijn woorden in vervulling gaan, en dat gebeurt, dan zullen ze erkennen dat er onder hen een profeet geweest is.