Ezechiël 2

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Hij zeide tot mij: Mensenkind, ga recht overeind staan, dan zal Ik met u spreken

WILLIBRORD

Hij zei tot mij: 'Mensenkind, ga recht overeind staan, dan zal Ik tot u spreken.'

2
CANISIUS

Zodra Hij tot mij gesproken had, kwam er een geest in mij, die mij recht overeind deed staan. En ik hoorde Hem, die tot mij sprak

WILLIBRORD

Zodra Hij tot mij gesproken had, kwam er een geest over mij, die mij recht overeind deed staan, en weer hoorde ik Hem spreken.

3
CANISIUS

zeggen: Mensenkind, Ik zend u tot de Israëlieten, tot het opstandige volk, dat zich tegen Mij heeft verzet; zij zowel als hun vaderen hebben tot op deze eigen dag tegen Mij gezondigd,

WILLIBRORD

Hij zei tot mij: 'Mensenkind, Ik zend u tot de Israëlieten, dat volk van rebellen dat zich tegen Mij verzet heeft; zij en hun vaderen hebben tegen Mij gezondigd tot op de dag van vandaag.

4
CANISIUS

en de kinderen hebben een stug gelaat en een ontembaar hart. Tot hen zend Ik u, en tot hen moet ge zeggen: Zo spreekt Jahweh, de Heer!

WILLIBRORD

De zonen hebben een harde blik en een hart van steen; Ik zend u tot hen met de boodschap: Zo spreekt Jahwe de Heer!

5
CANISIUS

En of ze het horen willen of niet, want ze zijn een onhandelbaar volk, in ieder geval zullen ze weten, dat er een profeet onder hen is

WILLIBRORD

En of ze luisteren of niet, want het is een weerspannig volk: ze zullen erkennen dat er onder hen een profeet geweest is.

6
CANISIUS

Mensenkind, ge moet niet bang voor hen zijn, en voor hun woorden niet vrezen; want ofschoon ze u gaan weerstreven en belagen, en ofschoon ge op schorpioenen zult zitten, moet ge voor hun woorden niet vrezen en voor hun gezichten niet schrikken, want ze zijn een onhandelbaar volk

WILLIBRORD

En wat u zelf betreft, mensenkind: wees niet bang voor hen en voor wat ze zeggen; al groeien er doornen om u heen en al zit ge op schorpioenen, wees niet bevreesd voor hun woorden en niet beducht voor hun aanblik, het is nu eenmaal een weerspannig volk.

7
CANISIUS

Ge moet mijn woorden voor hen herhalen, of ze luisteren willen of niet; want ze zijn een onhandelbaar volk

WILLIBRORD

Ge moet hun mijn woorden overbrengen, of ze luisteren of niet; het is nu eenmaal een weerspannig volk.

8
CANISIUS

Mensenkind, ge moet luisteren naar wat Ik u zeg, en niet halsstarrig zijn, zoals dit onhandelbare volk; open uw mond, en eet wat Ik u geef

WILLIBRORD

Mensenkind, luister naar wat Ik u zeg, wees niet weerspannig zoals dit weerspannige volk, maar doe uw mond open en eet wat Ik u geef.'

9
CANISIUS

Ik keek op, en zag een hand naar mij uitgestrekt, die een boekrol vasthield

WILLIBRORD

Ik keek op en zag een hand die zich naar mij uitstrekte en in die hand zag Ik een boekrol.

10
CANISIUS

Hij ontrolde ze voor mijn ogen; ze was van voren en van achteren beschreven, en wat er op geschreven stond waren klaagliederen, weeklachten en treurzangen

WILLIBRORD

Hij rolde ze voor mij af; ze was beschreven van binnen en van buiten; er stonden klaagliederen op, treurzangen en weeklachten.