Deuteronomium 32

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Hoort hemelen, want ik ga spreken, Luister, aarde, naar de woorden van mijn mond;

WILLIBRORD

Hoor, hemelen, wat ik ga zeggen, luister, aarde, naar het woord van mijn mond.

2
CANISIUS

Mijn leerdicht strome neer als de regen, Mijn rede druppele als de dauw, Als neerslag op het jonge gras, Als een stortbui op het groene kruid.

WILLIBRORD

Mijn boodschap moet zijn als een stromende regen, mijn leer als de druppende dauw, als een regenbui o het groen, als druppels dauw op het gras.

3
CANISIUS

Want Jahweh’s naam wil ik verkonden; Geeft eer aan onzen God!

WILLIBRORD

Jahwe's naam roep ik uit: Breng hulde aan onze God!

4
CANISIUS

De Rots is Hij, volmaakt in zijn werken, Want al zijn wegen zijn gerecht; Een God van trouw en zonder bedrog, Rechtvaardig en gerecht is Hij.

WILLIBRORD

Hij is de rots, wat Hij doet is volmaakt, al zijn wegen zijn recht; een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig is Hij en waarachtig.

5
CANISIUS

Maar zijn ontaarde zonen stonden tegen Hem op, Dat vals en bedorven geslacht!

WILLIBRORD

Zijn zonen zonder smet, zij vervielen tot zonde, een boos, verdorven geslacht.

6
CANISIUS

Durft gij Jahweh zó vergelden, Gij dwaas en onverstandig volk? Is Hij niet uw vader,

WILLIBRORD

Is dat uw dank aan Jahwe, dwaas, onnozel volk? Hij is toch uw vader, Hij heeft u verwekt. Hij heeft u gemaakt, u het leven gegeven.

7
CANISIUS

Herinner u de dagen van weleer, Gedenk de jaren van vroegere geslachten; Vraag het uw vader, hij zal het u melden, Uw grijsaards, zij zullen het u zeggen:

WILLIBRORD

Denk aan de dagen van vroeger, zie naar de tijd van voorbije geslachten. Vraag het uw vader, hij zal het vertellen, vraag het uw oudsten, zij zeggen het u. 8 Toen de Allerhoogste bezit toewees aan de volken en Hij aan de mensen ieder hun deel gaf, heeft Hij de grenzen der naties bepaald naar het getal van Gods zonen.

8
CANISIUS

Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfdeel gaf, En de kinderen der mensen scheidde, Toen stelde Hij de grenzen der volken vast, Naar het aantal der zonen Gods;

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

9
CANISIUS

Maar het deel van Jahweh was zijn volk, Jakob was zijn erfdeel,

WILLIBRORD

Toen werd zijn volk het deel van Jahwe. Jakob het Hem toegemeten bezit.

10
CANISIUS

Hij vond hem in een woestenij In de eenzaamheid, bij het huilen der steppe. Hij heeft hem met zorgen omringd, en vertroeteld, Als de appel van zijn oog hem bewaard;

WILLIBRORD

Hij heeft het gevonden in de woestijn, in de wildernis, dat oord vol gehuil. Hij heeft het verzorgd en bewaakt, als de appel van zijn oog het behoed,

11
CANISIUS

Als een adelaar, die zijn nest wil lokken, En boven zijn jongen blijft zweven, Zijn vleugels spreidt, en ze opneemt, Ze draagt op zijn wieken.

WILLIBRORD

zoals een arend die ziet naar zijn jongen en boven hen heen en weer vliegt, die zijn vleugels uitspreidt voor hen, hen opneemt en draagt op zijn wieken.

12
CANISIUS

Alleen Jahweh heeft hem geleid, Geen vreemde god stond hem bij!

WILLIBRORD

Jahwe alleen heeft zijn volk geleid, geen vreemde god heeft naast Hem gestaan.

13
CANISIUS

Hij liet hem de toppen der aarde bestijgen, De vruchten eten van het veld, Hem honing zuigen uit een rots, En olie uit een harde steen.

WILLIBRORD

Hij voerde hen naar de hoogten van het land, de oogst van het veld gaf Hij hun te eten, met honing uit rotsen voedde Hij hen, met olie uit keihard gesteente,

14
CANISIUS

Van de room der runderen en de melk der schapen, Van het vet van lammeren en rammen, Van de stieren van Basjan, van de bokken En van het vette merg van graan, Van het druivenbloed, van de wijn, die ge dronkt, Zijt gij vet geworden, dik en gemest.

WILLIBRORD

met boter van koeien, melk van schapen, met vette lammeren, met rammen en bokken uit Basan, met de fijnste bloem van de tarwe, met het bloed van druiven en sterke dranken.

15
CANISIUS

Toen Jakob gegeten had, verzadigd was, Jesjoeroen vet was geworden, sloeg hij achteruit, En verwierp hij zijn God, die hem had geschapen; Versmaadde hij de Rots van zijn heil.

WILLIBRORD

En Jakob at en raakte verzadigd, Jesurun werd vet en ging achteruitslaan - dik zijt ge geworden, vet en zwaar -; hij verliet de God die hem had gemaakt, versmaadde de rots die zijn heil was.

16
CANISIUS

Zij prikkelden Hem met vreemde goden, Met hun gruwelen tartten zij Hem.

WILLIBRORD

Zij tartten Hem met vreemde goden en tergden Hem met gruwelijke beelden;

17
CANISIUS

Zij offerden aan duivels, aan goden van niets, Goden, die zij nooit hadden gekend: Nieuwelingen, eerst onlangs gekomen, Voor wie uw vaderen nooit hadden gevreesd.

WILLIBRORD

aan geesten offerden zij niet-goden, godheden die zij nooit hadden gekend, nieuwelingen, pas opgekomen, die hun vaders nooit hadden geëerd.

18
CANISIUS

Maar de Rots, die u verwekte, hebt ge vergeten, Vergeten den God, die u baarde!

WILLIBRORD

De rots die u voortbracht hebt gij verlaten, vergeten de God die u heeft verwekt.

19
CANISIUS

God zag het, en verwierp Uit gramschap zijn zonen en dochters.

WILLIBRORD

Jahwe zag het! Gekrenkt als Hij was, verwierp Hij zijn zonen en dochters.

20
CANISIUS

Hij sprak: Ik zal voor hen mijn aanschijn verbergen, En wil zien, wat hun einde zal zijn; Want zij zijn een bedorven geslacht, Trouweloze kinderen!

WILLIBRORD

Hij sprak: Ik verberg voor hen mijn gelaat; Ik wil zien, hoe het dan met hen afloopt. Een onbetrouwbaar geslacht zijn zij, mensen, op wie men niet aan kan.

21
CANISIUS

Zij hebben Mij geprikkeld door een god van niets, Mij door hun ijdelheden getart. Maar Ik zal hen prikkelen door een volk van niets, Hen tarten door een ijdel volk;

WILLIBRORD

Met niet-goden hebben zij mij getart, met hun goden van niets mij getergd. Nu tart Ik hen met een niet-volk, terg Ik hen met een natie van niets.

22
CANISIUS

Want een vuur is ontvlamd in mijn woede, Dat tot het diepst van het dodenrijk brandt! Het zal de aarde met haar gewassen verteren, De grondvesten der bergen verzengen.

WILLIBRORD

Het vuur van mijn toorn ontbrandt, dringt door tot de diepten van het dodenrijk, verzengt de aarde en al wat er groeit, en verteert de grondvesten der bergen.

23
CANISIUS

Ik zal hen overstelpen met rampen, Mijn pijlen verschieten tegen hen;

WILLIBRORD

Ik bedelf hen onder de rampen, al mijn pijlen verschiet Ik op hen:

24
CANISIUS

Zij zullen uitgeput worden door honger, Verteerd door koorts en giftige pest. Tanden van wilde beesten laat Ik tegen hen los, Met venijn van serpenten in het stof;

WILLIBRORD

moordende honger, vernielende pest, verwoestende ziekten. Ik stuur dieren met scherpe tanden en giftige slangen op hen af.

25
CANISIUS

Buiten moordt het zwaard hen uit, De schrik binnenshuis: Jongemannen als maagden Zuigelingen met grijsaards.

WILLIBRORD

Buiten brengt het zwaard de dood, in hun huizen de schrik aan jongemannen en meisjes, aan zuigelingen en grijsaards.

26
CANISIUS

Ik had zeker gezegd: Ik vaag ze weg, Laat zelfs hun gedachtenis onder de mensen verdwijnen,

WILLIBRORD

Ik zou hen vernietigd hebben, hun naam bij de mensen uitgewist,

27
CANISIUS

Zo Ik de hoon van den vijand niet vreesde, Hun tegenstanders het niet verkeerd zouden verstaan, En zouden zeggen: Het was onze machtige hand, Niet Jahweh heeft dit alles gedaan!

WILLIBRORD

had Ik niet de spot van hun vijand gevreesd, het onbegrip van hun belager, die zeggen zou: Onze macht heeft hen overwonnen, Jahwe heeft er niets toe gedaan!

28
CANISIUS

Want ze zijn een volk, dat het begrip heeft verloren, En zonder verstand;

WILLIBRORD

Want het is een volk zonder begrip en alle inzicht ontbreekt hun.

29
CANISIUS

Waren ze wijs, ze zouden het hebben begrepen, En hun krijgsgeluk hebben verstaan.

WILLIBRORD

Waren zij wijs, zij zouden het vatten en acht slaan op wat nog gaat komen.

30
CANISIUS

Hoe toch zou één er duizend hebben vervolgd, En twee er tienduizend op de vlucht kunnen jagen, Zo hun Rots ze niet had prijsgegeven? En Jahweh ze niet had overgeleverd?

WILLIBRORD

Hoe kon een man er duizend verjagen en twee er tienduizend doen vluchten, als niet hun rots hen verkocht had, als Jahwe hen niet in de steek had gelaten?

31
CANISIUS

Want niet als onze Rots is de hunne: Dat erkennen onze vijanden zelf!

WILLIBRORD

Onze rots is niet als de hunne: dat zullen zij zelf erkennen.

32
CANISIUS

Neen, van Sodoma’s wijnstok stammen hun ranken, En van Gomorra’s wingerd: Hun druiven

WILLIBRORD

Uit Sodom stamt hun wijnstok, uit de wijngaarden van Gomorra; hun druiven zijn giftige druiven, zij dragen bittere trossen,

33
CANISIUS

Drakengif is hun wijn, Dodelijk addervenijn.

WILLIBRORD

hun wijn is slangevenijn en wrang als adderengif.

34
CANISIUS

Ligt dat niet bij Mij bewaard In mijn schatkamers verzegeld

WILLIBRORD

Wees overtuigd: dat alles bewaar Ik, in mijn schatkamers berg Ik het op

35
CANISIUS

Voor de dag van wraak en vergelding, Voor de tijd, dat hun voeten wankelen? Want nabij

WILLIBRORD

voor de dag van wraak en vergelding, de tijd dat hun voeten wankel worden. Ja, hun ongeluksdag is nabij, wat voor hen bestemd is, nadert snel.

36
CANISIUS

Want Jahweh schaft recht aan zijn volk En ontfermt zich over zijn dienaars, Wanneer Hij ziet dat hun kracht is geweken, En er geen slaaf en geen vrije meer is.

WILLIBRORD

Jahwe doet recht aan zijn volk, Hij erbarmt zich over zijn dienaars. Als Hij ziet, dat hun kracht is vergaan, dat het bittere eind hen dreigt,

37
CANISIUS

Dan zal Hij zeggen: Waar zijn nu hun goden, De rots, tot wie zij hun toevlucht namen:

WILLIBRORD

zal Hij zeggen: waar zijn hun goden - de rots waar zij op vertrouwden

38
CANISIUS

Die het vet van hun slachtoffers aten, En de wijn van hun plengoffers dronken? Laat

WILLIBRORD

die het vet van hun slachtoffers aten en dronken de wijn, die zij plengden? Laat zij maar opstaan om u te helpen, laat zij u omringen met hun bescherming!

39
CANISIUS

Ziet nu, dat Ik, Ik het ben, En dat er geen God naast Mij is: Ik dood en maak levend, verbrijzel en heel! En er is niemand, die redt uit mijn hand!

WILLIBRORD

Erken dan: Ik ben het, Ik alleen, er is geen God buiten mij. Ik ben het, die dood maakt en levend. Ik sla wonden en heel ze ook weer; Geen is er die redt uit mijn hand,

40
CANISIUS

Waarachtig, Ik hef mijn hand naar de hemel, En zeg: Zowaar Ik eeuwig leef!

WILLIBRORD

Ik hef mijn hand naar de hemel; Ik zeg: zowaar Ik in eeuwigheid leef,

41
CANISIUS

Wanneer Ik mijn bliksemend zwaard heb gewet, En mijn hand naar het strafgericht grijpt, Zal Ik mij wreken op mijn vijand, En die Mij haten, doen boeten.

WILLIBRORD

Ik wet mijn fonkelend zwaard en maak Mij gereed voor het oordeel. Ik neem wraak op mijn vijanden, Ik bestraf degenen die Mij haten.

42
CANISIUS

Dan maak Ik mijn pijlen dronken van bloed, En mijn zwaard zal vlees verslinden: Van het bloed der verslagenen en gevangenen, Van het hoofd der vijandelijke vorsten.

WILLIBRORD

Ik voer mijn pijlen dronken met bloed - mijn zwaard verslindt vlees -, bloed van geslagenen en gevangenen, van de langharige leiders van de vijand.

43
CANISIUS

Stemt, naties, een jubelzang aan voor zijn volk, Omdat Hij het bloed van zijn dienaren wreekt, Wraak aan zijn vijanden oefent Maar het land van zijn volk vergiffenis schenkt!

WILLIBRORD

Verblijd u, naties, over zijn volk, want Hij wreekt het bloed van zijn dienaren, op zijn vijanden neemt Hij wraak en zuivert het land voor zijn volk.

44
CANISIUS

Zo trad Moses met Josuë, den zoon van Noen, naar voren, en zong al de woorden van dit lied ten aanhoren van het volk.

WILLIBRORD

Mozes trad naar voren en droeg met Hosea, de zoon van Nun, ten aanhoren van het volk de frele tekst van dit lied voor.

45
CANISIUS

En toen Moses al deze woorden ten einde toe voor heel Israël had gesproken,

WILLIBRORD

En toen hij voor heel Israël dit lied had beeindigd,

46
CANISIUS

zeide hij hun: Neemt al de vermaningen, die ik u heden heb ingeprent, ter harte, en beveelt uw zonen, al de woorden van deze Wet nauwgezet te volbrengen.

WILLIBRORD

zei hij tot hen: `Neem alle woorden ter harte die ik heden tegen u tot getuige maak, en beveel uw kinderen, dat zij alle bepalingen van deze wet stipt volbrengen.

47
CANISIUS

Want het is geen ijdel woord voor u, maar het betekent uw leven; slechts door dit woord zult ge lang in het land kunnen wonen, dat ge aan de overkant van de Jordaan in bezit gaat nemen.

WILLIBRORD

Want het gaat voor u om een belangrijke zaak, waar uw leven van afhangt; ja, daarvan hangt af, hoe lang gij zult leven op de grond, die ge aan de overkant van de Jordaan in bezit gaat nemen.'

48
CANISIUS

Nog op diezelfde dag sprak Jahweh tot Moses:

WILLIBRORD

Diezelfde dag sprak Jahwe tot Mozes:

49
CANISIUS

Bestijg hier het gebergte Abarim, de berg Nebo in het land Moab en tegenover Jericho, en werp een blik over het land Kanaän, dat Ik aan de kinderen Israëls in eigendom ga geven.

WILLIBRORD

`Ga het Abarimgebergte op, de berg Nebo in Moab, recht tegenover Jericho; dan kunt ge Kanaän zien, het land dat Ik de Israëlieten in bezit geef.

50
CANISIUS

Dan zult ge op de berg, die ge bestijgt, sterven en verzameld worden bij uw volk, zoals uw broeder Aäron op de berg Hor is gestorven en bij zijn volk is verzameld.

WILLIBRORD

Daar zult gij sterven op de berg die ge beklimt en met uw voorvaderen worden verenigd, zoals uw broer Aaron, die op de berg Hor overleed en met zijn voorvaderen werd verenigd.

51
CANISIUS

Want gij beiden zijt Mij ontrouw geweest te midden van Israëls kinderen bij het water van Meribat-Kadesj in de woestijn van Sin, en hebt Mij niet als heilig behandeld te midden van Israëls kinderen.

WILLIBRORD

Want gij zijt Mij ontrouw geweest bij de wateren van Meribat-kades, in de woestijn Sin, door bij de Israëlieten geen recht te doen aan mijn heiligheid.

52
CANISIUS

Gij zult het land, dat Ik aan Israëls kinderen zal geven, voor u zien liggen, maar het niet binnengaan.

WILLIBRORD

Vanuit de verte moogt ge kijken naar het land, dat Ik de Israëlieten schenk, maar ge zult er niet binnengaan.'