Daniël 14
Alle 2 beschikbare vertalingen
werd Daniël tafelvriend van den koning, en was boven al zijn gezellen geëerd
Toen koning Astyages met zijn voorvaderen verenigd was, volgde de Pers Kores hem als koning op.
Nu bezaten de Babyloniers een afgodsbeeld, dat Bel werd genoemd. Iedere nacht bracht men het twaalf maten tarwemeel, veertig schapen en zes kruiken wijn
De nieuwe koning behandelde Daniël als zijn vertrouwensman en aan geen van zijn vrienden gaf hij zoveel eerbewijzen als aan hem.
Ook de koning vereerde het, en ging het iedere dag aanbidden; maar Daniël bleef zijn God aanbidden. Daarom zei de koning hem eens: Waarom aanbidt ge Bel toch niet?
Nu hadden de Babyloniërs een afgodsbeeld, Bel genaamd, waaraan ze dagelijks twaalf mud fijn tarwemeel, veertig schapen en zes anker wijn gaven.
Hij antwoordde: Ik aanbid geen beeld, dat met handen gemaakt is, maar alleen den levenden God, die hemel en aarde gemaakt heeft, en macht heeft over al wat bestaat
Ook de koning vereerde het en ging het iedere dag aanbidden; Daniël daarentegen aanbad zijn eigen God. Daarom vroeg de koning hem eens: 'Waarom aanbid je Bel niet?'
De koning zei hem: Houdt gij dan ook Bel niet voor een levenden God; ziet ge dan niet, hoeveel hij dagelijks eet en drinkt?
Hierop antwoordde Daniël: 'Ik vereer geen beelden die door mensenhanden gemaakt zijn, maar wel de levende God, die hemel en aarde geschapen heeft en Heer is van al wat leeft.'
Daniël sprak lachend: Laat u toch niet bedriegen, o koning: dat ding is van binnen van leem, van buiten van koper, en het heeft nog nooit iets gegeten
Toen zei de koning: 'Meen je dan dat Bel geen levende god is? Je ziet toch hoeveel hij dagelijks eet en drinkt!'
Nu werd de koning vreselijk kwaad; hij riep zijn priesters bijeen. en sprak tot hen: Zo ge mij niet zegt, wie deze offergaven opeet, zult ge sterven;
Daniël begon te lachen en zei: 'Laat u niet bedriegen, koning! Dat ding is van binnen van leem en van buiten van brons; nog nooit heeft het iets gegeten of gedronken.'
zo ge mij echter bewijst, dat Bel ze gebruikt, zal Daniël sterven, omdat hij dan tegen Bel heeft gelasterd. Daniël zei tot den koning: Goed, het geschiede, zoals gij gezegd hebt
Daarop ontstak de koning in toorn, ontbood de priesters van Bel en zei tot hen: 'Als jullie mij niet zeggen wie die gaven opeet, laat ik jullie ter dood brengen;
Nu waren er zeventig priesters van Bel, behalve nog hun vrouwen en kinderen. Toen dan de koning met Daniël naar de tempel van Bel was gekomen,
als jullie evenwel kunnen bewijzen dat Bel ze opeet, dan zal Daniël sterven, omdat hij tegen Bel heeft gelasterd.' Daniël zei hierop tot de koning: 'Ik stem volkomen daarmee in.'
zeiden de priesters van Bel: Zie, wij zullen nu naar buiten gaan; zet zelf de spijzen maar klaar, o koning, en meng de wijn; sluit dan de deur, en verzegel die met uw zegelring
De priesters van Bel waren zeventig in aantal, hun vrouwen en kinderen niet meegerekend. Toen de koning met Daniël naar de tempel van Bel kwam,
En wanneer gij dan morgenvroeg terugkomt, en niet ziet, dat alles door Bel is opgegeten, zullen wij sterven, of anders Daniël, omdat hij ons heeft belasterd
zeiden de priesters tot hem: 'Koning, wij gaan de tempel uit; u zet zelf het voedsel klaar, u mengt de wijn en zet die erbij, waarna u de deur sluit en met uw ring verzegelt.
Ze meenden zich zeker van hun zaak, omdat ze onder de offertafel een verborgen toegang hadden gemaakt, waarlangs ze steeds heimelijk binnendrongen, om alles op te eten
Morgenvroeg komt u terug; als dan dat alles niet door Bel is opgegeten, zullen wij sterven; is dat wel het geval, dan sterft Daniël, omdat hij ons belasterd heeft.'
Maar toen ze waren vertrokken, en de koning de spijzen voor Bel gereed had gezet, gaf Daniël aan zijn slaven bevel, as te gaan halen, en de hele tempel er mee te bestrooien, maar zó, dat alleen de koning het zag. Daarop gingen ze naar buiten, sloten de deur, en verzegelde ze met de zegelring van den koning. Toen gingen ze heen
Zij maakten zich echter geen zorgen, omdat ze onder de offertafel een geheime toegang hadden gemaakt, waardoor ze regelmatig naar binnen kwamen om de gaven weg te halen.
Maar 's nachts kwamen de priesters naar gewoonte met hun vrouwen en kinderen, en aten en dronken alles op
Toen de priesters vertrokken waren en de koning het voedsel voor Bel gereed zette, liet Daniël zijn dienaren as halen en de hele tempelvloer ermee bestrooien; hiervan was alleen de koning getuige. Daarop gingen ze naar buiten, sloten de deur, verzegelden ze met de ring van de koning en gingen heen.
Vroeg in de morgen trok de koning er met Daniël heen
Maar 's nachts kwamen naar gewoonte de priesters met hun vrouwen en kinderen en aten en dronken alles op.
Hij zeide: Daniël, zijn de zegels ongeschonden? Deze antwoordde: Ze zijn ongeschonden, o koning
De volgende morgen begaf de koning zich met Daniël in de tempel.
Zodra de koning de deur had geopend, en een blik op de offertafel had geworpen, riep hij juichend: Bel, gij zijt groot; bij u is er volstrekt geen bedrog!
Hij vroeg aan Daniël: 'Zijn de zegels nog ongeschonden, koning.'
Maar Daniël lachte, belette den koning naar binnen te gaan, en zeide: Bezie eerst de vloer eens, en onderzoek eens, van wie die voetstappen zijn
Nauwelijks had de koning de deur geopend en een blik geworpen op de offertafel of hij riep uit: 'Groot zijt gij, Bel; bij u is volstrekt geen sprake van bedrog.'
De koning sprak: Ik zie voetstappen van mannen, vrouwen en kinderen
Maar Daniël begon te lachen; hij weerhield de koning naar binnen te gaan en zei: 'Kijk eens naar de vloer en let eens op die voetstappen.'
Nu ontstak de koning in woede. Hij liet onmiddellijk de priesters halen met hun vrouwen en kinderen, en ze moesten hem de geheime deuren tonen, waarlangs ze binnen waren gekomen, om op te eten wat op de offertafel geplaatst was
Toen zei de koning: 'Ik zie voetstappen van mannen, vrouwen en kinderen.'
Daarop liet de koning ze doden. Hij leverde Bel aan Daniël over, en deze vernielde hem met zijn tempel
In woede ontstoken liet de koning toen de priesters halen met hun vrouwen en kinderen; ze toonden hem de geheime deur waardoor ze naar binnen gingen om hetgeen op de offertafel stond op te eten.
Nu was er ook nog een grote draak, die door de Babyloniërs werd vereerd
Daarop liet de koning hen ter dood brengen. Bel leverde hij aan Daniël uit. Die haalde het beeld en de tempel omver.
En de koning zei tot Daniël: Van hem kunt ge toch zeker niet zeggen, dat hij geen levende god is;
De Babyloniërs vereerden ook nog een grote draak.
aanbid hem dus. Daniël sprak: Ik aanbid alleen den Heer, mijn God; want Hij is inderdaad een levende God
De koning sprak Daniël over die draak en zei: 'Van hem kun je niet zeggen dat hij geen levende god is: aanbid hem dus!'
Koning, geef me maar eens verlof, dan zal ik zonder zwaard of stok den draak het leven benemen. De koning zei: Ik geef het u
Daarop antwoordde Daniël: 'De Heer, mijn God, aanbid ik, want Hij is een levende God.
Nu nam Daniël pek, vet en haren, kookte ze onder elkander, maakte er ronde koeken van, en stopte ze den draak in de muil. De draak vrat ze op, en berstte uiteen. Toen zei hij: Ziedaar, wat gij vereert!
Geef mij verlof, koning, dan zal ik zonder stok of zwaard de draak doden.' De koning zei: 'Ik geef je verlof.'
Toen de Babyloniërs hiervan hoorden, werden ze woedend; ze schoolden tegen den koning samen, en zeiden: De koning is een Jood geworden! Bel heeft hij vernield, den draak gedood, en de priesters laten vermoorden
Daniël nam nu pek, vet en haren, bracht dat tezamen aan de kook en maakte er koeken van; die stopte hij de draak in de muil. Het beest vrat ze op en barstte open. Toen zei Daniël: 'Dat hebben jullie vereerd!'
Ze gingen naar den koning, en zeiden tot hem: Lever ons Daniël uit, anders doden wij u en de uwen
Toen de Babyloniërs hiervan hoorden, waren ze zeer gebelgd; ze keerden zich tegen de koning en riepen: 'De koning is een jood geworden; Bel heeft hij vernield, de draak gedood en de priesters laten afslachten.'
De koning voelde zich ernstig bedreigd, en noodgedwongen leverde hij hun Daniël uit
Ze gingen naar de koning en eisten: 'Lever ons Daniël uit, anders doden we u en de uwen.'
Men gooide hem in de leeuwenkuil, waarin hij zes dagen bleef
Zich ernstig bedreigd ziende, leverde de koning noodgedwongen Daniël aan hen uit.
In die kuil waren toen zeven leeuwen, wie men dagelijks twee lijken en twee schapen gaf; maar nu gaf men ze niets, opdat ze Daniël zouden verslinden
Zij wierpen hem in de leeuwekuil, waar hij zes dagen bleef.
Toen leefde er in Juda een profeet, Habakuk genaamd. Deze had een moes gekookt, en daarbij brood in een schotel gebrokkeld; hij wilde nu juist naar de akker gaan, om het aan de maaiers te brengen
In de kuil zaten zeven leeuwen, die men dagelijks twee lijken en twee schapen gaf; toen gaf men ze echter niets, opdat ze Daniël zouden verslinden.
Maar een engel des Heren sprak Habakuk aan: Breng het maal, dat ge daar hebt, naar Babel voor Daniël in de leeuwenkuil
In Judea leefde toen de profeet Habakuk. Hij had wat moes gekookt en enige broden in een schotel gebrokkeld en was daarmee op weg naar het veld om het aan de maaiers te brengen.
Habakuk antwoordde: Ik heb Babel nog nooit gezien, en de kuil ken ik evenmin
Maar een engel van de Heer beval Habakuk: 'Breng het maal dat je daar hebt naar Babel, naar Daniël in de leeuwekuil.'
Toen greep de engel des Heren hem bij de kruin van zijn hoofd, pakte hem bij de haren vast, en verplaatste hem in een ademtocht naar Babel, boven de kuil
Habakuk antwoordde: 'Heer, ik ben nooit in Babel geweest en de kuil is mij onbekend.'
Daar riep Habakuk: Daniël, Daniël; neem het maal, dat God u zendt
Toen greep de engel hem bij de kruinharen vast en droeg hem met de snelheid van de geest naar Babel, waar hij hem boven op de kuil plaatste.
En Daniël sprak: o God, Gij zijt mijner indachtig gebleven; neen, Gij verlaat niet die U liefhebben!
Daar riep Habakuk: 'Daniël! Daniël! neem het maal dat God u zendt.'
Toen stond Daniël op, en at. En Gods engel bracht Habakuk in een enkel ogenblik terug op zijn plaats
Nu zei Daniël: 'God, Gij hebt werkelijk aan mij gedacht; nog nooit hebt Gij degenen verlaten die U liefhebben.'
De zevende dag ging de koning uit, om Daniël te bewenen. Hij kwam bij de kuil, keek er in, en zag er Daniël zitten
Toen stond Daniël op en at. En Gods engel bracht Habakuk onmiddellijk terug naar de plaats vanwaar hij hem had weggevoerd.
Nu juichte de koning het uit: Groot zijt Gij, Heer, God van Daniël; er is geen ander buiten U! En hij liet hem eruit halen. Maar die zijn onheil hadden bewerkt, liet hij in de leeuwenkuil gooien, en ze werden ogenblikkelijk onder zijn ogen verslonden
Op de zevende dag kwam de koning naar de kuil om over Daniël te treuren. Toen hij erin keek en Daniël zag zitten,
Toen sprak de koning: Alle bewoners van heel de wereld moeten den God van Daniël vrezen; want Hij, die Daniël uit de leeuwenkuil heeft verlost, is een Redder, die tekenen en wonderen doet op de aarde!
riep hij uit: 'Groot zijt Gij, Heer, de God van Daniël. Buiten U is er geen ander.'
Niet beschikbaar in deze vertaling
Hij trok Daniël uit de kuil en liet degenen die zijn ondergang gewild hadden erin werpen. Onmiddellijk werden ze voor zijn ogen verslonden.