2 Samuel 6
Alle 2 beschikbare vertalingen
Eens zeiden de profetenzonen tot Eliseus: Zie eens; de ruimte, die wij met u bewonen, is te bekrompen voor ons.
Opnieuw riep David alle weerbare mannen van Israël op, dertigduizend in getal,
Laat ons daarom naar de Jordaan gaan, en er ieder een balk halen, dan kunnen we daar een woning bouwen. Hij antwoordde: Goed.
en vergezeld van alle burgers van Juda ging hij op weg om de ark van God te halen, de ark die de naam draagt, de naam van Jahwe van de machten, die op de kerubs troont.
Maar een van hen zeide: Doe uw dienaren een genoegen, en ga met ons mee. Hij antwoordde: Goed, ik ga mee.
Ze laadden de ark van God op een nieuwe wagen; zo brachten ze haar weg uit het huis van Abinadab, dat op een heuvel lag. Uzza en Achio, de zonen van Abinadab, begeleidden de wagen
Hij ging dus mee; en aan de Jordaan gekomen, begonnen ze bomen te vellen.
met de ark van God; Achio liep voor de ark.
Maar terwijl er een met een bijl sloeg, vloog het ijzeren blad in het water. Hij riep: Ach heer; en het is nog wel een geleende.
David en alle Israëlieten dansen voor Jahwe uit en speelden op allerlei instrumenten, op citers, harpen, tamboerijnen, ratels en cimbalen.
De godsman vroeg: Waar is het gevallen? En de man wees de plaats aan. Toen sneed Eliseus
Maar toen ze bij de dorsvloer van Nakon kwamen en de runderen daar op hol dreigden te slaan, stak Uzza zijn hand uit naar de ark van God en greep haar vast.
Nu sprak hij: Haal het er uit. En de ander stak zijn hand uit en greep het.
Toen ontbrandde Jahwe's toorn tegen Uzza; op de plaats zelf strafte God hem voor zijn vergrijp en hij bleef daar dood, naast de ark van God.
Toen de koning van Aram met Israël in oorlog was, sprak hij bij een beraadslaging tot zijn bevelvoerders: Daar en daar moet gij u in een hinderlaag leggen.
David was diep geschokt door de slag waarmee Jahwe Uzza had getroffen. Daarom heet de plaats tot op heden Peres-Uzza.
Maar de godsman liet den koning van Israël berichten: Wees op uw hoede, dat gij die plaats niet voorbij trekt; want daar liggen de Arameën in hinderlaag.
David werd daardoor zo bevreesd voor Jahwe dat hij dacht: 'Op die manier komt de ark van Jahwe nooit bij mij binnen.'
En de koning van Israël zond een waarschuwing naar de plaats, die de godsman genoemd had, en men was op zijn hoede. Daar dit herhaaldelijk gebeurde,
Daarom zag David ervan af, de ark van Jahwe bij zich in de Davidstad te halen; hij liet haar onderbrengen in het huis van Obed-Edom de Gittiet.
werd de koning van Aram er woedend over. Hij riep zijn bevelvoerders bijeen, en zeide hun: Kunt gij me dan niet zeggen, wie ons aan den koning van Israël verraadt?
Drie maanden lang stond de ark van Jahwe in het huis van Obed-Edom de Gittiet en Jahwe bracht zegen over Obed-Edom en heel zijn familie.
Maar een van hen gaf ten antwoord: Er is geen verraad, mijn heer en koning; maar de profeet Eliseus in Israël bericht aan den koning van Israël zelfs wat gij in uw slaapkamer zegt.
Maar toen David hoorde dat Jahwe zegen bracht over de familie van Obed-Edom en over heel zijn bezit, omdat de ark van God daar stond, ging hij erheen en bracht de ark van God uit het huis van Obed-Edom vol vreugde naar de Davidstad over.
Toen beval de koning: Trekt er op uit, om te weten te komen, waar hij is; dan zal ik hem gevangen doen nemen. En toen hem gemeld werd, dat de profeet zich te Dotan bevond,
Nadat de dragers van de ark zes stappen gezet hadden, offerde David een gemeste stier.
zond hij er een machtig leger met paarden en strijdwagens op af, dat ‘s nachts aankwam
Onderweg danste hij geestdriftig voor Jahwe uit, alleen gekleed in een linnen efod.
Toen de dienaar van den godsman de volgende morgen opstond en naar buiten ging, zag hij, dat er een leger met paarden en strijdwagens om de stad lag. En hij riep tot Eliseüs: Ach heer, wat moeten we nu beginnen?
Zo brachten David en alle Israëlieten onder gejuich en bazuingeschal de ark van Jahwe over.
Maar deze antwoordde: Wees niet bang; want de onzen zijn talrijker dan zij.
Bij de aankomst van de ark van Jahwe in De Davidstad keek Mikal, de dochter van Saul, door het venster toe. Zij zag koning David dansen en springen voor Jahwe en zij minachtte hem.
En hij bad: Jahweh, open zijn ogen, opdat hij kan zien. En Jahweh opende de ogen van den dienaar, en hij zag het gebergte, dat Eliseus omringde, vol vurige paarden en strijdwagens.
De ark van Jahwe werd de stad binnengedragen en op haar plaats gebracht, midden in de tent die David voor haar had opgezet. Daarna droeg David brand - en slachtoffers op aan Jahwe.
Nu kwamen de Arameën op Eliseus af. Maar hij bad tot Jahweh: Sla dit volk met blindheid! En op het gebed van Eliseus werd het met blindheid geslagen.
Na het opdragen van de brand - en slachtoffers zegende hij het volk met de naam van Jahwe van de legerscharen.
Toen sprak Eliseus tot hen: Dit is de weg niet, en de stad evenmin! Volgt mij maar, dan breng ik u bij den man, dien gij zoekt. Maar hij bracht ze naar Samaria.
Aan alle aanwezigen, naar alle Israëlieten die daar bijeenwaren, mannen en vrouwen, liet hij een plat brood, een klomp dadels en een rozijnenkoek uitdelen. Daarop ging iedereen naar huis.
Zodra zij in Samaria waren aangekomen, sprak Eliseus: Jahweh, open hun de ogen, opdat zij zien. En Jahweh opende hun de ogen, en nu zagen ze, dat ze in Samaria waren.
Toen David naar huis kwam om zijn familie te begroeten, liep Mikal, de dochter van Saul, op hem toe en zei: `De koning van Israël heeft zich vandaag bepaald onderscheiden: als de eerste de beste landloper heeft hij zich onder de ogen van zijn slavinnen uitgekleed!'
Toen de koning van Israël ze zag, vroeg hij Eliseus: Vader, zal ik ze neerslaan?
Maar David antwoordde: `Ik heb gedanst ter ere van Jahwe! Hij heeft mij uitverkoren boven jouw vader en heel zijn huis; Hij heeft mij aangesteld tot vorst over Israël, het volk van Jahwe.
Maar hij antwoordde: Neen; die ge met zwaard en boog gevangen hebt genomen, kunt ge neerslaan. Maar dezen moet ge spijs en drank verschaffen; dan kunnen ze eten en drinken en daarna teruggaan naar hun heer.
Ik ben bereid mij nog dieper voor Hem te vernederen en in mijn eigen achting te dalen. Maar bij de slavinnen, waar je het over had, zal ik in aanzien stijgen.'
Hij bereidde hun dus een grote maaltijd; en nadat ze gegeten en gedronken hadden, liet hij ze naar hun heer vertrekken. Ze gingen naar hun heer, en sinds die tijd drongen er geen aramese benden meer in het gebied van Israël.
En Mikal, de dochter van Saul, kreeg geen kinderen; tot haar dood bleef ze kinderloos.
Enige tijd later riep koning Ben-Hadad van Aram heel zijn leger bijeen, trok tegen Samaria op, en sloot het in.
Niet beschikbaar in deze vertaling
En het beleg duurde zo lang, dat er in Samaria een grote hongersnood ontstond, en een ezelskop tachtig zilverlingen, een kwart maatje schillen1 vijf zilverlingen kostte.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Toen nu de koning eens op de muur voorbijging, riep een vrouw hem smekend toe: Heer en koning, help toch!
Niet beschikbaar in deze vertaling
Hij antwoordde: Als Jahweh u niet helpt, hoe zal ik het dan kunnen? Soms met iets
Niet beschikbaar in deze vertaling
De koning vroeg verder: Wat hebt ge eigenlijk? Zij antwoordde: Deze vrouw hier heeft
Niet beschikbaar in deze vertaling
Zo hebben we dus mijn zoon gekookt en gegeten; maar toen ik haar de volgende dag zei, haar zoon te geven, om hem op te eten, had ze hem verborgen.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Toen de koning de vrouw dit hoorde vertellen, scheurde hij zijn klederen, en daar hij op de muur liep, zag het volk, dat hij onder zijn kleed op het blote lijf een boetekleed droeg.
Niet beschikbaar in deze vertaling
En hij riep uit: Zo moge Jahweh mij doen en nog erger3, als het hoofd van Eliseus, den zoon van Sjafat, morgen nog op zijn romp staat4.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Terwijl de koning iemand voor zich uitzond, zat Eliseus in zijn woning met enigen van de oudsten om zich heen. Maar eer die bode Eliseus bereikt had, sprak deze tot de oudsten: Ziet ge; dat moordenaarskind heeft er iemand op uitgestuurd, om mij het hoofd af te slaan! Pas op; sla de deur dicht, als die bode wil binnenkomen, en duw hem met de deur naar buiten. Maar hoor ik daar niet de voetstappen van zijn meester achter hem aan?
Niet beschikbaar in deze vertaling
En terwijl hij nog sprak, kwam de koning al naar hem toe en riep: Zie, zo groot is het onheil, dat Jahweh ons heeft berokkend! Wat zou ik nog langer op Jahweh hopen?
Niet beschikbaar in deze vertaling