2 Samuel 23

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

liet hij al de oudsten van Juda en Jerusalem bij zich ontbieden.

WILLIBRORD

Dit zijn de laatste woorden van David: Hier spreekt David, de zoon van Isaï; hier spreekt de held, de hoog verhevene, de gezalfde van Jakobs God, de lieveling van Israëls liederen.

2
CANISIUS

En nadat de koning met al de mannen van Juda en al de bewoners van Jerusalem, met de priesters en de profeten, en met het gewone volk, armen als rijken, naar de tempel van Jahweh was opgegaan, las hij hun heel het verbondsboek voor, dat in de tempel van Jahweh was teruggevonden.

WILLIBRORD

De geest van Jahwe spreekt door mij; zijn woord is op mijn tong.

3
CANISIUS

Daarna ging de koning op een verhevenheid staan, en vernieuwde het verbond voor het aanschijn van Jahweh. Voortaan zouden zij Jahweh dienen en met hart en ziel zijn geboden, instellingen en wetten onderhouden, en het verbond, dat in dit boek stond beschreven, gestand doen. En heel het volk trad tot het verbond toe.

WILLIBRORD

De God van Israël heeft gesproken; de rots van Israël heeft mij gezegd: Wie de mensen rechtvaardig regeert, wie heerst in ontzag voor God,

4
CANISIUS

Nu gaf de koning aan den hogepriester Chilki-jáhoe, aan den plaatsvervangenden hogepriester en aan de dorpelwachters bevel, al de voorwerpen, die voor de eredienst van Báal, Asjera en heel het hemelse heir bestemd waren, uit de tempel van Jahweh te verwijderen. Zij verbrandden ze buiten Jerusalem, in de velden van het Kedrondal, en brachten de as naar Betel.

WILLIBRORD

hij is als het licht van de morgen, de zon - de morgen is helder, de regen voorbij - de rijzende zon die het groen op de aarde doet glanzen,

5
CANISIUS

Verder zette hij de priestersbent af, die de koningen van Juda hadden aangesteld, om op de hoogten in de steden van Juda en in de omgeving van Jerusalem te offeren; ook de wierookbranders van Báal, van de zon, de maan en de sterrenbeelden en van heel het hemelse heir werden afgezet.

WILLIBRORD

Waarlijk, mijn huis staat onder Gods hoede, want Hij heeft mij een altijddurend verbond geschonken, een goed opgesteld verbond, trouw nagekomen. Laat Hij het niet groeien, al mijn geluk en alles wat ik verlang? Laat Hij het niet groeien, al mijn geluk en alles wat ik verlang?

6
CANISIUS

Het beeld van Asjera bracht hij uit de tempel van Jahweh naar het Kedrondal buiten Jerusalem, waar hij het verbrandde en vergruisde; het stof wierp hij op de begraafplaats van het gewone volk.

WILLIBRORD

De bozen zijn als doornstruiken, allen verwerpelijk; niemand pakt ze met de blote hand;

7
CANISIUS

Het verblijf der verminkten in de tempel van Jahweh, waar vrouwen klederen weefden voor Asjera, brak hij af.

WILLIBRORD

wie ze te lijf wil, hij wapent zich met ijzer en hout van de lans; waar ze liggen gaan ze in vlammen op.

8
CANISIUS

Hij riep al de priesters uit de steden van Juda terug, en verontreinigde van Géba tot Beër-Sjéba de offerhoogten, waar deze priesters geofferd hadden. Ook sloopte hij de tempel der bokken bij de ingang van de poort van den stadsoverste Jehosjóea, en wel links van de stadspoort, wanneer men naar binnen komt.

WILLIBRORD

Hier volgen de namen van Davids helden: Isba„l, de zoon van de Chakmoniet, aanvoerder van de Drie. hij ging met zijn bijl achthonderd man te lijf en versloeg ze in een keer.

9
CANISIUS

De priesters der offerhoogten mochten het altaar van Jahweh te Jerusalem niet beklimmen; wel mochten ze met hun ambtsbroeders van de ongedesemde broden eten.

WILLIBRORD

Vervolgens Elazar, de zoon van Dodo, de zoon van een Achochiet. Hij was een van de drie helden in Davids gezelschap. Toen zij de Filistijnen uitdaagden, verzamelden die zich tot de strijd, waarop de Israëlieten terugtrokken.

10
CANISIUS

Hij verontreinigde de Tófet in het Ben-Hinnomdal, opdat niemand zijn zoon of dochter meer door het vuur aan Molok zou offeren.

WILLIBRORD

Elazar viel toen aan en sloeg op de Filistijnen in totdat zijn hand zo stijf was geworden dat hij zijn zwaard niet meer los kon laten. Die dag schonk Jahwe een grote overwinning. Het leger keerde terug en ging achter Elazar aan, alleen nog om te plunderen.

11
CANISIUS

Ook verwijderde hij de paarden, die de koningen van Juda ter ere van de zon aan de ingang van de tempel van Jahweh hadden geplaatst, bij het vertrek van den kamerling Netan-Mélek, dat zich in de bijgebouwen bevond; de zonnewagen verbrandde hij.

WILLIBRORD

Tenslotte Samma, de zoon van Age, de Harariet. Toen de Filistijnen zich te Lechi voor de strijd verzameld hadden - er was daar een land dat vol linzen stond - en het leger voor de Filistijnen op de vlucht sloeg,

12
CANISIUS

De altaren, welke de koningen van Juda op het dak van de opperzaal van Achaz hadden opgericht, met die, welke Manasses in de beide voorhoven van de tempel van Jahweh gebouwd had, werden door den koning gesloopt; het puin liet hij weghalen en in het Kedrondal werpen.

WILLIBRORD

ging hij midden op dat land staan en wist het te behouden door de Filistijnen te verslaan. Zo schonk Jahwe een grote overwinning.

13
CANISIUS

De offerhoogten op de zuidelijke top van de Olijfberg tegenover Jerusalem, die Salomon, de koning van Israël, voor Asjtarte, de gruwel der Sidoniërs, voor Kemosj, de gruwel van Moab, en voor Milkom, de schande der Ammonieten, had laten bouwen, werden door den koning verontreinigd.

WILLIBRORD

Drie van de dertig aanvoerders begaven zich eens, tegen de oogsttijd, naar David in de grot van Adullam, terwijl een bende Filistijnen in het dal van de Refaieten gelegerd was.

14
CANISIUS

Hij verbrijzelde de heilige zuilen, hakte de heilige palen om, en smeet de plaats, waar ze gestaan hadden, vol mensenbeenderen

WILLIBRORD

David had zich daar toen verschanst terwijl er een post van de Filistijnen in Betlehem lag.

15
CANISIUS

Het altaar te Betel en de offerhoogte, welke Jeroboam, de zoon van Nebat, had opgericht, en waarmee hij Israël had verleid, brak hij af; en nadat het altaar met de hoogte gesloopt was, verbrijzelde hij de stenen, vergruisde ze tot stof, en verbrandde de heilige paal.

WILLIBRORD

Op een gegeven ogenblik kwam er bij David een verlangen op en zei hij: `Als iemand mij nu eens water te drinken gaf uit de put bij de poort van Betlehem!'

16
CANISIUS

Toen Josias zich nu omkeerde, en de graven in de berg bemerkte, liet hij de beenderen eruit nemen en op het altaar verbranden. Zo ontwijdde hij dit volgens het woord van Jahweh, dat de godsman had gesproken, toen Jeroboam op het feest bij het altaar stond. Maar toen hij zijn blikken sloeg op het graf van den godsman, die dit alles voorspeld had,

WILLIBRORD

De drie helden baanden zich daarop een weg door het legerkamp van de Filistijnen en schepten water uit de put bij de poort van Betlehem. Ze slaagden erin, het water naar David te brengen, maar deze wilde er niet van drinken; hij goot het uit voor Jahwe

17
CANISIUS

vroeg hij: Wat is dat daar voor een grafsteen? De bewoners van de stad antwoordden

WILLIBRORD

en zei: `Jahwe beware mij ervoor, zo iets te doen. Het is het bloed van de mannen die hun leven gewaagd hebben om het te halen.' Daarom wilde hij het niet drinken. Zulke dingen deden de drie helden.

18
CANISIUS

Daarop gebood de koning: Laat hem met rust; niemand mag zijn gebeente aanraken. Zo spaarde men zijn gebeente tegelijk met dat van den profeet uit Samaria.

WILLIBRORD

Abisai, de broer van Joab en zoon van Seruja, was het hoofd van de dertig. Hij ging met zijn lans driehonderd man te lijf, die allen getroffen werden; zo maakte hij naam als een van de drie.

19
CANISIUS

Ook de andere tempels der offerhoogten in de steden van Samaria, die de koningen van Israël hadden opgericht, om Jahweh te tergen, liet Josias verwijderen, en deed er hetzelfde mee, als hij te Betel gedaan had.

WILLIBRORD

Hij was de beroemdste van de dertig, zodat hij hun aanvoerder werd, maar met de eerste drie kon hij zich niet meten.

20
CANISIUS

En al de priesters der offerhoogten, die er zich bevonden, doodde hij op de altaren, en verbrandde er mensenbeenderen op. Daarna keerde hij naar Jerusalem terug.

WILLIBRORD

Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dapper krijgsman uit Kabseel, die al veel grote daden verricht had, versloeg de twee zonen van Ariël uit Moab. Eens, op een dag dat er sneeuw lag, liet hij zich in een put zakken en doodde de leeuw die er in zat.

21
CANISIUS

Nu gelastte de koning heel het volk: Viert het paasfeest voor Jahweh uw God, zoals het in het verbondsboek is voorgeschreven.

WILLIBRORD

Verder versloeg hij de Egyptenaar, een geweldig grote man. Deze was gewapend met een lans, maar Benaja ging met een stok op hem af, wrong hem de lans uit de vuist en doodde de Egyptenaar met zijn eigen lans.

22
CANISIUS

Want zo was het paasfeest niet meer gehouden sinds de tijd van de rechters, die Israël bestuurden, en onder de regering van de koningen van Israël en Juda.

WILLIBRORD

Zulke dingen deed Benaja, de zoon van Jojada.

23
CANISIUS

Eerst in het achttiende regeringsjaar van Josias werd zo het paasfeest voor Jahweh te Jerusalem gevierd.

WILLIBRORD

Hij was befaamd als een van de drie helden en onder de dertig was hij geëerd, maar met de eerste drie kon hij zich niet meten. David stelde hem aan als bevelhebber over zijn lijfwacht.

24
CANISIUS

Tenslotte liet Josias ook de dodenbezweerders en de toekomstvoorspellers verwijderen, evenals de terafim en de afgodsbeelden en alle andere gruwelen, die in het land van Juda en in Jerusalem werden aangetroffen. Zo volgde hij de voorschriften der wet op, die opgetekend staan in het boek, dat de priester Chilki-jáhoe in de tempel van Jahweh had teruggevonden.

WILLIBRORD

Tot de dertig behoorden: Asaël, de broer van Joab, Elchanan, de zoon van Dodo uit Betlehem,

25
CANISIUS

Zo is er vóór noch na hem een koning geweest, die evenals hij met hart en ziel en met al zijn krachten en helemaal volgens Moses’ wet zich tot Jahweh heeft bekeerd.

WILLIBRORD

Samma uit Charod, Elika uit Charod,

26
CANISIUS

En toch kwam de hevige toorn van Jahweh, die door het gedurig tergen van Manasses tegen Juda ontvlamd was, niet tot bedaren.

WILLIBRORD

Cheles uit Pelet, Ira, de zoon van Ikkes, uit Tekoa,

27
CANISIUS

Jahweh sprak: Ook Juda zal Ik uit mijn aanschijn verdrijven, zoals Ik Israël heb weggevaagd; en Jerusalem zal Ik verstoten, de stad, die Ik heb uitverkoren, met de tempel, waar Ik mijn Naam heb gevestigd!

WILLIBRORD

Abiezer uit Anatot, Mebunnai uit Chusa,

28
CANISIUS

De verdere geschiedenis van Josias, met al wat hij deed, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Juda.

WILLIBRORD

Selomot uit Achoach, Maharai uit Netofa,

29
CANISIUS

Gedurende zijn regering rukte Farao Neko, de koning van Egypte, naar de rivier de Eufraat tegen den koning van Assjoer op. Koning Josias trok tegen hem op, maar sneuvelde reeds bij de eerste ontmoeting te Megiddo.

WILLIBRORD

Cheleb, de zoon van Baanai uit Netofa, Ittai, de zoon van Ribai, uit Gibea van de Benjaminieten,

30
CANISIUS

Zijn dienaren brachten zijn lijk op een wagen van Megiddo naar Jerusalem, waar hij in zijn graf werd bijgezet. Het gewone volk koos nu Joachaz, den zoon van Josias, zalfde hem, en stelde hem in de plaats van zijn vader tot

WILLIBRORD

Benaja, uit Piraton, Hiddai, uit het stroomgebied bij Gaas,

31
CANISIUS

Joachaz was drie en twintig jaar oud, toen hij koning werd. Hij regeerde drie maanden te Jerusalem. Zijn moeder heette Chamoetal, en was de dochter van Jirmejáhoe uit Libna.

WILLIBRORD

Abialbon, uit Arba, Azmawet uit Bachurim,

32
CANISIUS

Hij deed wat kwaad was in de ogen van Jahweh, juist zoals zijn vaderen hadden gedaan.

WILLIBRORD

Eljachba, uit Saalbon, de zoon van Jasen,

33
CANISIUS

Farao Neko zette hem te Ribla in het land van Chamat gevangen, en stiet hem van de troon van Jerusalem; verder legde hij het land een boete op van honderd talenten zilver en tien talenten goud.

WILLIBRORD

Jonatan, van Samma, uit Harar, Achiam, de zoon van Sarar, uit Harar,

34
CANISIUS

Daarna stelde hij Eljakim, den zoon van Josias, in de plaats van zijn vader Josias tot koning aan, en veranderde zijn naam in Jehojakim. Joachaz echter nam hij mee naar Egypte, waar hij stierf.

WILLIBRORD

Elifelet, de zoon van Achasbai, de zoon van een Maakatiet, Eliam, de zoon van Achitofel, uit Gilo,

35
CANISIUS

Jehojakim betaalde het zilver en het goud aan Farao, en legde het land een schatting op, om het geld, door Farao opgeëist, te kunnen geven. Zo dwong hij een ieder, volgens schatting, goud en zilver af te dragen, om het aan Farao Neko te geven.

WILLIBRORD

Chesrai, uit Karmel, Paarai, uit Arba,

36
CANISIUS

Jehojakim was vijf en twintig jaar oud, toen hij koning werd. Hij regeerde elf jaar te Jerusalem. Zijn moeder heette Zebida, en was de dochter van Pedaja uit Roema.

WILLIBRORD

Jigal, de zoon van Natan, uit Soba. Bani, de Gadiet,

37
CANISIUS

Hij deed wat kwaad was in de ogen van Jahweh, juist zoals zijn vaderen hadden gedaan.

WILLIBRORD

Selek, de Ammoniet, Nachrai, de wapendrager van Joab, de zoon van Seruja, uit Beerot.

38
CANISIUS

Ira uit Jéter; Gareb uit Jéter;

WILLIBRORD

Ira, uit Jeter, Gareb, uit Jeter,

39
CANISIUS

Oerija de Chittiet. In het geheel waren er dus zeven en dertig.

WILLIBRORD

Uria de Hethiet. Samen zevenendertig.