2 Samuel 21
Alle 2 beschikbare vertalingen
Manasses was twaalf jaar oud, toen hij koning werd. Hij regeerde vijf en vijftig jaar te Jerusalem. Zijn moeder heette Chefsiba.
In de dagen van David was er hongersnood, drie jaar achtereen, en David raadpleegde Jahwe. Jahwe zei: `Op Saul en zijn huis rust een bloedschuld, vanwege de Gibeonieten die hij gedood heeft.'
Hij deed wat kwaad was in de ogen van Jahweh, en volgde de verfoeilijke practijken van de volkeren, die Jahweh voor de Israëlieten had uitgedreven.
Toen ontbood de koning de Gibeonieten en had een gesprek met hen. De Gibeonieten behoorden niet tot het volk van Israël; het waren overgebleven Amorieten. Hoewel de Israëlieten met hen een verdrag hadden gesloten, had Saul, in zijn hartstochtelijke ijver voor het volk van Israël en Juda, hen proberen uit te roeien.
Hij herbouwde de offerhoogten, die zijn vader Ezekias had verwoest, richtte altaren op voor Báal, en maakte een heilige zuil, zoals Achab, de koning van Israël, gedaan had. Ook wierp hij zich ter aarde voor heel het hemelse heir, en diende het.
David vroeg de Gibeonieten: `Wat moet ik voor u doen? Hoe kan ik de schuld delgen, zodat u weer zegen doet komen over Jahwe's eigen land?'
Zelfs bouwde hij altaren in de tempel van Jahweh, waarvan Jahweh gezegd had: Te Jerusalem zal Ik mijn Naam doen wonen!
De Gibeonieten antwoordden: `Zilver en goud willen wij niet en iemand in Israël ter dood brengen kunnen wij niet.' David zei: `Wat u ook zegt, ik zal het voor u doen.'
In beide voorhoven van de tempel van Jahweh richtte hij altaren op voor heel het hemelse heir.
Toen zeiden de Gibeonieten tot de koning: `De man die ons uitmoordde, die ons zo volkomen wilde vernietigen dat er op het grondgebied van Israël niemand van ons meer over zou blijven,
Zijn zoon heeft hij in het vuur geofferd; hij maakte zich schuldig aan waarzeggerij en wichelarij, en stelde geestenbezweerders en toekomstvoorspellers aan. Hij deed dus al wat maar kwaad was in de ogen van Jahweh, om Hem te tergen.
uit het nageslacht van die man moeten ons zeven mannen worden uitgeleverd. Wij willen hen ophangen voor Jahwe te Gibea van Saul, Jahwe's uitverkorene.' De koning zei: `Ik zal ze uitleveren.'
Zelfs maakte hij een Asjerabeeld, en plaatste het in de tempel, waarvan Jahweh tot David en zijn zoon Salomon gezegd had: "In dit huis en te Jerusalem, dat Ik uit al
Maar de koning wilde Mefiboset sparen, de zoon van Jonatan, de zoon van Saul, omwille van de bij Jahwe gezworen eed, die David verbond met Jonatan, de zoon van Saul.
En wanneer de kinderen van Israël mijn geboden en de wet, die Ik door mijn dienaar Moses heb afgekondigd, getrouw onderhouden, zal Ik hen nooit meer verjagen uit het land, dat Ik aan hun vaderen gegeven heb."
Daarom nam de koning de twee zonen die Rispa, de dochter van Aija, aan Saul geschonken had, en ook de vijf zonen die Mikal, de dochter van Saul, geschonken had aan Adriël, de zoon van Barzillai, de Mecholatiet,
Maar ze hebben niet willen luisteren; want Manasses heeft ze verleid, om meer kwaad te bedrijven, dan de volkeren, die Jahweh bij de komst van de Israëlieten had uitgeroeid.
en hij leverde die aan de Gibeonieten uit. De Gibeonieten brachten hen naar de berg en hingen hen daar voor Jahwe op; zo vonden zij alle zeven de dood. Het was in de eerste dagen van de oogst, bij het begin van de gersteoogst, toen zij ter dood gebracht werden.
Daarom sprak Jahweh door zijn dienaren de profeten:
Rispa, de dochter van Aija, spreidde haar rouwkleed op de rots uit en zij bleef daar vanaf het begin van de gersteoogst totdat het water uit de hemel over hen neerstroomde. Zij gaf noch roofvogels overdag, noch de wilde dieren 's nachts de kans zich op de lijken te werpen.
Omdat Manasses, de koning van Juda, deze verfoeilijkheden heeft bedreven, waardoor hij meer kwaad deed dan vroeger de Amorieten, en omdat hij ook Juda met zijn schandgoden heeft doen zondigen,
Toen men David mededeelde wat Rispa, de dochter van Aija, de bijvrouw van Saul, gedaan had,
daarom spreekt Jahweh, Israëls God! Ik ga zulk een onheil brengen over Jerusalem en Juda, dat de oren van iedereen, die het hoort, zullen tuiten.
liet hij het gebeente van Saul en diens zoon Jonatan weghalen bij de burgers van Jabes in Gilead; die hadden het namelijk heimelijk weggevoerd van het plein te Bet-san, waar de Filistijnen de lijken hadden opgehangen, na hun overwinning op Saul in Gilboa.
Ik zal het meetsnoer van Samaria en het schietlood van Achabs huis over Jerusalem trekken, en Jerusalem uitwassen, zoals men een schotel wast en omlegt.
Nadat David het gebeente van Saul en diens zoon Jonatan had laten overbrengen, verzamelde men ook het gebeente van de gehangenen
Het overschot van mijn erfdeel zal Ik verstoten en het aan zijn vijanden overleveren, om door hen beroofd en uitgeplunderd te worden.
en begroef dat met het gebeente van Saul en diens zoon Jonatan in het land van Benjamin, te Sela, in het graf van zijn vader Kis. Toen de opdracht van de koning was uitgevoerd, liet God zich ten gunste van het land verbidden.
Want zij hebben gedaan wat kwaad was in mijn ogen, en Mij voortdurend getart, van de dag af, dat hun vaderen uit Egypte trokken, tot de dag van vandaag.
Toen de Filistijnen weer eens in oorlog waren met de Israëlieten trok David met zijn getrouwen uit. Tijdens het gevecht tegen de Filistijnen raakte David uitgeput.
Bovendien heeft Manasses, afgezien van de zonden, waartoe hij de Judeërs verleidde, en waardoor zij zich tegenover Jahweh misdroegen, nog stromen onschuldig bloed vergoten, zodat Jerusalem er boordevol van werd.
Nu was er een zekere Jisbibenob, een afstammeling van Rafa; het gewicht van zijn lans bedroeg driehonderd sikkel aan brons en er hing een nieuw zwaard aan zijn gordel. Hij dreigde David neer te slaan.
De verdere geschiedenis van Manasses, met al wat hij deed, en de zonden, die hij bedreef, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Juda.
Maar Abisai, de zoon van Seruja, kwam David te hulp en sloeg de Filistijn dood. De manschappen van David bezwoeren bij die gelegenheid hun koning: `U moet nooit meer met ons te strijd trekken! U moogt de lamp van Israël niet uitdoven!'
Hij ging bij zijn vaderen te ruste, en werd in de tuin van zijn paleis, de tuin van Oezza, begraven. Zijn zoon Amon volgde hem op.
En toen het enige tijd later weer tot een gevecht kwam met de Filistijnen, in Gob, versloeg Sibbekai de Chusatiet een andere afstammeling van Rafa, Saf genaamd.
Amon was twee en twintig jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee jaar te Jerusalem. Zijn moeder heette Mesjoellémet, en was de dochter van Charoes uit Jotba.
En toen het enige tijd later nogmaals tot een gevecht kwam met de Filistijnen, in Gob, versloeg Elchanan, de zoon van Jaare-oregim, uit Betlehem, de Gittiet Goliat, wiens lansschacht als een weversboom was.
Hij deed wat kwaad was in de ogen van Jahweh, zoals zijn vader Manasses.
Toen het enige tijd later opnieuw tot een gevecht kwam, in Gat, trad daar een reus van een man op, die aan iedere hand zes vingers en aan ieder voet zes tenen had, vierentwintig tenen en vingers. Ook hij was een afstammeling van Rafa.
In alles volgde hij zijn vader na. Hij diende de schandgoden, die zijn vader gediend had, en wierp zich voor hen neer.
Hij daagde Israëlieten honend uit en Jonatan, de zoon van Sima, de broer van David, sloeg hem neer.
Maar Jahweh, den God zijner vaderen, verliet hij, en bewandelde de weg van Jahweh niet.
Deze vier waren afstammelingen van Rafa in Gat; zij sneuvelden door de hand van David en van zijn getrouwen.
De hovelingen van koning Amon smeedden een samenzwering tegen hem, en doodden hem in zijn paleis.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Maar het gewone volk vermoordde allen, die tegen koning Amon hadden samengespannen, en riep zijn zoon Josias tot koning uit in zijn plaats.
Niet beschikbaar in deze vertaling
De verdere geschiedenis van Amon, met wat hij deed, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Juda.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Hij werd in het graf van zijn vader in de tuin van Oezza begraven. Zijn zoon Josias volgde hem op.
Niet beschikbaar in deze vertaling