2 Samuel 20
Alle 2 beschikbare vertalingen
In die dagen werd Ezekias dodelijk ziek. De profeet Isaias, de zoon van Amos, ging naar hem toe, en sprak tot hem: Dit zegt Jahweh! Maak uw zaken in orde; want ge moet sterven en zult niet langer leven.
Nu was er een onverlaat, Seba geheten, de zoon van Bikri, een Benjaminiet; hij stak de bazuin en riep: `Met David hebben wij niets te maken, en met de zoon van Isaï hebben wij niets gemeen! Ieder naar zijn tenten, Israël!'
Toen keerde Ezekias zijn gezicht naar de muur en bad tot Jahweh:
Toen lieten de Israëlieten David in de steek en volgden Seba, de zoon van Bikri; maar de Judeeërs bleven hun koning volgen, van de Jordaan tot Jeruzalem.
Ach Jahweh, denk er toch aan, hoe ik trouw en in oprechtheid des harten voor U heb geleefd, en steeds heb gedaan, wat U aangenaam was. En Ezekias barstte in tranen uit.
In zijn paleis te Jeruzalem teruggekeerd, liet David de tien bijvrouwen, die hij had achtergelaten om toezicht te houden op het paleis, in een goed bewaakt huis onderbrengen. Hij zorgde wel voor die vrouwen, maar had met haar geen omgang meer; tot de dag van haar dood bleven zij opgesloten, onbestorven weduwen.
Isaias had de binnenhof nog niet verlaten, of het woord van Jahweh werd tot hem gericht:
De koning gaf Amasa het bevel: `Ga de Judeeërs bijeenroepen! Drie dagen en dan moet u weer hier zijn!'
Keer terug, en zeg tot Ezekias, den vorst van mijn volk: Zo spreekt Jahweh, de God van David, uw vader! Ik heb uw smeken gehoord en uw tranen gezien. Zie, Ik zal u genezen; overmorgen zult ge naar de tempel van Jahweh gaan.
Amasa vertrok dus om de Judeeërs bijeen te roepen, maar hij bleef langer weg dan hem was toegestaan.
En Ik zal uw leven met vijftien jaren verlengen; ook zal Ik u en deze stad uit de macht van den assyrischen koning bevrijden, en deze stad in bescherming nemen ter wille van Mijzelf en van David, mijn dienaar.
Toen zei David tot Abisai: `Zo wordt Seba, de zoon van Bikri, voor ons nog gevaarlijker dan Absalom! Neem de dienaren van David, uw heer, zet Seba na en geef hem geen kans een versterkte stad te bereiken en zich aan ons te onttrekken.'
Toen sprak Isaias: Haal een vijgenkoek. Ze deden het en legden hem op het gezwel. En Ezekias genas.
Met Abisai vertrokken de mannen van Joab, de Keretieten en de Peletieten; alle keurtroepen verlieten Jeruzalem om Seba, de zoon van Bikri, te achtervolgen.
Ezekias vroeg Isaias: Wat is het teken, dat Jahweh mij zal genezen, en dat ik binnen drie dagen naar de tempel van Jahweh zal gaan?
Ze waren bij de grote steen in Gibeon, toen hun Amasa tegenkwam. Joab droeg over zijn gewaad een wapenrok, gegord aan zijn heup, een zwaard in de schede. Terwijl hij op Amasa toeging, kwam dat zwaard te voorschijn.
Isaias zeide: Dit is voor u het teken van Jahweh, dat Jahweh wat Hij beloofd heeft, zal doen. Moet de schaduw tien graden vooruit, of tien graden teruggaan?
Met zijn rechterhand vatte hij Amasa bij de baard om hem te kussen en vroeg: `Gaat het u goed, mijn broeder?'
Ezekias zeide: Het zegt niet veel, wanneer de schaduw tien graden naar beneden gaat; neen zij moet teruggaan, tien graden achteruit.
Amasa lette niet op het zwaard in Joabs hand; deze stak het hem in de buik, zodat zijn ingewanden naar buiten kwamen en Amasa zonder een tweede stoot bezweek. Daarop zetten Joab en zijn broer Abisai de achtervolging van Seba, de zoon van Bikri, weer voort.
Nu riep de profeet Isaias Jahweh aan, en de schaduw op de zonnewijzer van Achaz ging tien graden terug, juist zoveel als zij reeds gedaald was.
Een van de jonge mannen uit Joabs gevolg ging bij Amasa staan en riep: `Wie aan de kant van Joab staat en voor David is, hij volge Joab!'
In die tijd zond Merodak-Baladan, de zoon van Baladan en koning van Babel, gezanten naar Ezekias met brieven en geschenken; want hij had van zijn ziekte gehoord.
Badend in zijn bloed lag Amasa midden op de weg; omdat de man merkte dat het leger niet in beweging kwam, sleepte hij Amasa van de weg af, de berm in; maar toen hij zag dat alle voorbijgangers bij het lijk bleven staan, wierp hij er een kleed overheen.
In zijn vreugde hierover liet Ezekias hun heel zijn schatkamer zien met het zilver en het goud, de specerijen en de kostbare olie: heel zijn tuighuis en al wat er in zijn magazijnen lag opgestapeld. Er was niets in zijn paleis en heel zijn gebied, wat Ezekias hun niet liet zien.
Zodra Amasa van de weg was verwijderd, gingen alle soldaten met Joab mee om Seba, de zoon van Bikri, te achtervolgen.
Toen ging de profeet Isaias naar koning Ezekias toe, en zeide tot hem: Wat hebben deze mannen gezegd, en waar vandaan zijn ze tot u gekomen? Ezekias antwoordde: Uit
Dwars door het gebied van de stammen van Israël was die naar Abelbet-maaka getrokken, aan het hoofd van de verzamelde Bikrieten.
Hij vroeg: Wat hebben ze in uw paleis gezien? Ezekias antwoordde: Ze hebben alles
Het leger van Joab rukte op naar Abel-bet-maaka en sloot Seba daar in: ze wierpen een wal op tegen de buitenmuur van de stad en trachtten de stadsmuur te ondermijnen om hem te doen instorten.
Toen sprak Isaias tot Ezekias: Hoor dan het woord van Jahweh!
Vanuit de stad riep een vrouw, die begreep wat er gebeurde: `Luistert, luistert! Zegt aan Joab dat hij niet moet komen; ik wil met hem spreken.'
Zie, de dagen zullen komen, waarin al wat zich in uw paleis bevindt en al wat uw vaderen tot heden toe hebben opgestapeld, naar Babel zal worden overgebracht; niets blijft er over, zegt Jahweh!
Toen Joab naderbij was gekomen, vroeg de vrouw: `Bent u Joab?' Hij antwoordde: `Ja.' Daarop zei de vrouw tot hem: `Luister naar uw dienares.' Joab antwoordde: `Ik luister.'
En uit uw zonen, uw eigen kinderen, die gij zult verwekken, zal men er kiezen, om ze tot eunuchen te maken in het paleis van den koning van Babel.
Toen zei de vrouw: `In de oude tijd placht men te zeggen: Als je raad nodig hebt, ga dan naar Abel: zo worden moeilijkheden opgelost.
Toen zeide Ezekias tot Isaias: Het woord van Jahweh, dat gij gesproken hebt, is goed! Hij dacht: dan is er althans in mijn tijd bestendige vrede.
Wij zijn vredelievende en getrouwe Israëlieten, en u bent van plan, deze stad uit te moorden, terwijl het nog wel een moederstad is in Israël. Met welk recht wilt u Jahwe's eigendom verslinden?'
De verdere geschiedenis van Ezekias, met al zijn krijgsverrichtingen, en hoe hij de vijver en het kanaal maakte en zo het water in de stad bracht, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Juda.
Joab antwoordde: `Geen sprake van, dat ik de stad wil verslinden of verwoesten!
Ezekias ging bij zijn vaderen te ruste, en zijn zoon Manasses volgde hem op.
Daar gaat het niet om. Maar een man uit het gebergte van Efraïm, een zekere Seba, de zoon van Bikri, is in opstand gekomen tegen koning David. Wanneer u wilt dat ik het beleg van de stad opbreek, hoeft u alleen die man maar uit te leveren.' Toen zei de vrouw: `Goed, u krijgt zijn hoofd over de muur geworpen.'
De vrouw keerde terug naar de stad, en wist met al haar slimheid de bevolking te overreden; ze sloegen Sjéba het hoofd af, en wierpen het Joab toe. Toen liet deze de trompet steken; en allen trokken weg van de stad naar hun woonplaats, en Joab keerde naar den koning in Jerusalem terug.
En de vrouw gebruikte al haar wijsheid om de inwoners van de stad te overreden; zij sloegen Seba het hoofd af en wierpen het Joab toe. Toen liet hij de bazuin steken; ze braken het beleg van de stad op en verspreidden zich naar hun tenten; Joab keerde terug naar de koning in Jeruzalem.
Joab stond over heel de legermacht van Israël; Benaja, de zoon van Jehojada, over de Kretenzen en de Peletiërs;
Joab voerde het bevel over het gehele leger van Israël, en Benaja, de zoon van Jojada, commandeerde de Keretieten en Peletieten.
Adoram over de herendiensten. Jehosjafat, de zoon van Achiloed was kanselier;
Adoram was met de leiding van de herendienst belast; Josafat, de zoon van Achilud was raadsheer;
Sjewa was schrijver, en Sadok en Ebjatar waren priesters.
Sewa was schrijver, en Sadok en Abjatar waren priester.
Ook Ira, de Jaïriet, was priester voor David.
Ook Ira, de Jaïriet, stond als priester in de dienst van David.