2 Samuel 2
Alle 2 beschikbare vertalingen
Toen Jahweh Elias in een stormwind ten hemel wilde opnemen, vertrok Elias van Gilgal, en Eliseus ging met hem mee.
Na dit alles vroeg David aan Jahwe: `Zal ik naar een van de steden van Juda gaan?' Jahwe antwoordde: `Ga.' En toen David vroeg: `Waarheen zal ik gaan?' antwoordde Jahwe: `Naar Hebron.'
Elias sprak echter tot Eliseus: Blijf hier; want Jahweh heeft mij naar Betel gezonden. Maar Eliseus antwoordde: Zo waar Jahweh leeft, en bij uw leven; ik verlaat u niet. Toen zij te Betel aankwamen,
Daar ging David dus heen met zijn beide vrouwen, Achinoam uit Jizreël en Abigail, de vrouw van Nazabal, uit Karmel.
gingen de profetenzonen uit Betel naar Eliseus, en zeiden tot hem: Weet gij, dat Jahweh thans uw heer, boven uw hoofd uit, gaat wegnemen? Hij antwoordde: Ik weet het; houdt
Hij liet de mannen die bij hem waren met hem meegaan, ieder met zijn gezin, en ze vestigden zich in de steden van Hebron.
Nu sprak Elias tot hem: Eliseus, blijf hier; want Jahweh heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij antwoordde: Zo waar Jahweh leeft, en bij uw leven; ik verlaat u niet. Toen zij te Jericho aankwamen,
Toen kwamen de Judeeërs daar samen en zij zalfden er David tot koning over Juda. Toen men David mededeelde: `Saul is begraven door de mannen van Jabes in Gilead.'
gingen de profetenzonen van Jericho naar Eliseus, en zeiden tot hem: Weet gij, dat Jahweh uw heer, boven uw hoofd uit, gaat wegnemen? Hij antwoordde: Ik weet het; houdt
zond hij boden naar de mannen van Jabes in Gilead en liet hun zeggen: Weest gezegend door Jahwe, omdat u aan Saul, uw heer, deze liefdedienst hebt bewezen en hem begraven hebt.
Nu sprak Elias tot hem: Blijf hier; want Jahweh heeft mij naar de Jordaan gezonden. Maar hij antwoordde: Zo waar Jahweh leeft, en bij uw leven; ik verlaat u niet. Daarop gingen ze samen verder.
Moge Jahwe u daarom zijn liefde en trouw bewijzen. Ook ik zal u mijn goedgunstigheid tonen, omdat u dit gedaan hebt.
Vijftig van de profetenzonen volgden hen, maar bleven in de verte staan, toen ze samen bij de Jordaan stil hielden.
Houdt goede moed en weest dappere mannen. Uw heer Saul is wel gestorven, maar de Judeeërs hebben mij nu tot hun koning gezalfd.
Nu nam Elias zijn mantel, rolde hem op, en sloeg er mee op het water. En dit verdeelde zich in tweeën, zodat zij beiden droogvoets konden oversteken.
Abner, de zoon van Ner en legeroverste van Saul, haalde Isboset, de zoon van Saul, maar Machanaim
Aan de overkant aangekomen, sprak Elias tot Eliseus: Doe nu een verzoek; wat moet ik voor u doen, eer ik van u word weggenomen. Eliseus antwoordde: Dat ik een dubbel deel van uw geest mag ontvangen.
en verhief hem tot koning over Gilead, over de Asurieten en over Jizreël, over Efraïm en over Benjamin, dus over geheel Israël.
Elias sprak: Ge vraagt heel veel; maar als ge mij ziet, wanneer ik van u word weggenomen, wordt uw bede vervuld; ziet ge me niet, dan geschiedt het niet.
Isboset, de zoon van Saul, was veertig jaar toen hij koning werd over Israël en hij regeerde twee jaar. Achter David stond alleen de stam Juda.
Terwijl ze nu al sprekende verder gingen, kwam er opeens een vurige wagen met vurige paarden; ze werden van elkander gescheiden, en Elias voer in een stormwind ten hemel.
Gedurende zeven jaar en zes maanden was David te Hebron koning over de stam Juda.
Toen Eliseus dit zag, riep hij uit: Vader, mijn vader; Israëls strijdwagens en ruiterij! Maar hij zag hem niet meer; en hij greep zijn klederen, en scheurde ze vaneen.
Abner, de zoon van Ner, trok met de dienaren van Isboset, de zoon van Saul, van Machanaim naar Gibeon.
Nu raapte hij de mantel op, die Elias had laten vallen, keerde terug en bleef bij de Jordaanoever staan.
Joab, de zoon van Seruja, was op weg gegaan met de dienaren van David. Ze ontmoetten elkaar bij de vijver van Gibeon en bleven aan weerskanten van de vijver staan.
Daar nam hij de mantel van Elias, en sloeg er mee op het water; maar het verdeelde zich niet. Toen riep hij uit: Waar is Jahweh dan toch, de God van Elias? En weer sloeg
Toen zei Abner tot Joab: `Laat de jonge mannen aantreden en in onze tegenwoordigheid een gevecht ten beste geven.' Joab antwoordde: `Dat is goed.'
Toen de profetenzonen van Jericho dit uit de verte zagen, zeiden ze: De geest van Elias rust op Eliseus! Ze gingen hem tegemoet, en wierpen zich voor hem ter aarde neer.
Ze traden aan en werden geteld: twaalf mannen van Benjamin en van Isboset, de zoon van Saul, en twaalf van de dienaren van David.
Toen zeiden ze tot hem: Er zijn onder uw dienaren vijftig flinke mannen. Laat die toch naar uw meester gaan zoeken; misschien heeft de geest van Jahweh hem opgenomen, en hem ergens op een berg of in een dal neergezet. Maar hij antwoordde: Laat ze niet zoeken.
Ieder van hen greep zijn tegenstander bij de haren en stootte zijn zwaard in de zijde van zijn tegenstander, zodat ze samen neerstortten. Daarom heet die plaats het Veld van de messen; ze ligt bij Gibeon.
Toen ze echter maar bleven aandringen, zei hij eindelijk: Stuur ze dan maar. Ze zonden dus vijftig mannen uit, die drie dagen lang naar Elias zochten; maar ze vonden hem niet.
Daarop ontstond een hevig gevecht; Abner en de mannen van Israël werden door de dienaren van David verslagen.
Toen ze bij Eliseus in Jericho terugkeerden, sprak hij tot hen: Heb ik u niet gezegd, dat gij niet behoefde te gaan?
Drie zonen van Seruja waren bij dat gevecht: Joab, Abisai en Asaël. Deze Asaël kon lopen als een wilde gazel.
Nu zeiden de bewoners der stad tot Eliseus: De ligging van de stad is goed, zoals mijn heer zelf kan zien; maar het water is slecht, zodat het land onvruchtbaar is.
Hij zette Abner na en week geen ogenblik van hem.
Hij antwoordde: Haalt mij een nieuwe schotel met zout. Toen ze die hadden gebracht,
Abner keek om en vroeg: `Ben jij dat, Asaël?' Hij antwoordde: `Jazeker.'
ging hij naar de bron, wierp het zout erin, en zei: Zo spreekt Jahweh! Ik maak dit water gezond; het zal nu niet langer dood en onvruchtbaarheid brengen.
Daarop riep Abner hem toe: `Ga liever naar rechts of naar links, grijp een van de jonge mannen en maak je meester van diens wapenrusting.' Maar Asaël wilde niet van Abner wijken.
Zo werd op het woord, dat Eliseus sprak, het water goed tot op deze dag.
Daarom zei Abner nog eens tot Asaël: `Ga toch van me weg! Of moet ik je neerslaan? Maar hoe zou ik dan je broer Joab onder ogen kunnen komen?'
Vandaar ging Eliseüs naar Betel. Toen hij de weg daarheen opging, kwamen er kleine jongens uit de stad, die hem spottend toeriepen: Kom hier, kaalkop! Kom hier, kaalkop!
Toen Asaël hem nog niet met rust wilde laten, stak Abner hem het eind van zijn lans in de buik, zodat het er aan de andere kant weer uitkwam. Asaël stortte neer en stierf ter plaatse. En allen die bij de plek kwamen waar Asaël was neergestort en gestorven bleven daar stilstaan.
Eliseus keerde zich om, en toen hij ze zag, vervloekte hij ze in de naam van Jahweh. En onmiddellijk kwamen er uit het bos twee berinnen, die twee en veertig van die jongens verscheurden.
Maar Joab en Abisai gingen Abner achterna. Tegen zonsondergang waren ze bij de heuvel van Amma gekomen, ten oosten van Giach, op de weg naar de woestijn van Gibeon.
Vandaar ging hij naar de berg Karmel, en keerde toen naar Samaria terug.
De Benjaminieten sloten zich bij Abner aan, zodat ze een strijdmacht vormden; ze vatten post op de post van de heuvel.
Toen riep Abner tot Joab: Moet het zwaard nu eeuwig woeden? Voelt ge dan niet dat
Toen riep Abner naar Joab: `Moet het zwaard dan maar blijven verslinden? Begrijpt u niet dat dit op een ramp uitloopt? Wanneer zult u het leger eindelijk bevel geven de achtervolging van zijn broeders te staken?'
Joab antwoordde: Zo waar God leeft; zo ge niet gesproken hadt, ja dan zou het volk eerst morgenvroeg de achtervolging hebben opgegeven.
Joab antwoordde: `Zowaar God leeft, had u dit maar eerder gezegd! Dan had het volk zich vanmorgen al teruggetrokken en de achtervolging van zijn broeders gestaakt.'
Toen blies Joab de trompet, en het hele volk maakte halt. Het achtervolgde Israël niet langer, en de strijd werd gestaakt.
Toen liet Joab de bazuin blazen en heel het leger maakte halt; het achtervolgde de Israëlieten niet langer en staakte de strijd.
Abner met zijn manschappen trokken heel die nacht door de Jordaanvlakte verder, staken de Jordaan over en bereikten na een mars van een halve dag Machanáim.
Abner en zijn mannen trokken heel die nacht lang door de Araba, staken de Jordaan over, volgden het gehele ravijn en bereikten Machanaim.
Toen Joab de achtervolging van Abner had opgegeven en al het volk had verzameld, werden er van de aanhangers van David behalve Asaël negentien man vermist;
Toen Joab de achtervolging van Abner gestaakt had, verzamelde heel het leger zich; van de dienaren van David ontbraken er negentien. Asaël niet meegerekend.
maar de aanhangers van David hadden van Benjamin, dus van Abners manschappen, drie honderd zestig man verslagen.
Maar de dienaren van David hadden onder de Benjaminieten een slachting aangericht, zodat er bij de mannen van Abner driehonderdzestig doden waren.
Men droeg Asaël weg, en begroef hem in het graf van zijn vader te Betlehem. Daarna trok Joab met zijn manschappen heel de nacht verder, en bereikte Hebron, toen het dag werd.
Ze namen Asaël mee en begroeven hem in het graf van zijn vader te Betlehem. Daarna trokken Joab met zijn manschappen heel de nacht door, en toen het licht werd, waren ze in Hebron.