2 Samuel 19

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Men berichtte aan Joab, dat de koning weende en weeklaagde over Absalom.

WILLIBRORD

Diep geschokt trok de koning zich terug in de bovenkamer van het poortgebouw; wenend liep hij op en neer, terwijl hij bleef roepen: `Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Ach was ik maar in jouw plaats gestorven, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!'

2
CANISIUS

En de overwinning van die dag veranderde in rouw voor heel het volk, daar het volk die dag had vernomen, dat de koning bedroefd was om zijn zoon.

WILLIBRORD

Aan Joab werd bericht: `De koning weent en treurt over Absalom.'

3
CANISIUS

Tersluiks sloop het volk die dag de stad binnen, zoals volk komt binnensluipen, dat zich moet schamen, omdat het in de strijd is gevlucht.

WILLIBRORD

En bij iedereen die hoorde dat de koning verdriet had om zijn zoon, verkeerde de overwinningsroes op slag in rouw.

4
CANISIUS

Maar de koning hield zijn gelaat bedekt en bleef luidkeels wenen: Mijn zoon, Absalom, Absalom mijn zoon, mijn zoon!

WILLIBRORD

De soldaten slopen als dieven de stad in, die dag, en het leek wel een leger dat smadelijk uit de strijd gevlucht was.

5
CANISIUS

Daarom ging Joab bij den koning binnen en sprak: Vandaag hebt gij al uw aanhangers teleurgesteld: de mensen, die heden het leven gered hebben van u, van uw zonen en dochters en van uw vrouwen en bijvrouwen!

WILLIBRORD

De koning had zijn gezicht bedekt en riep luidkeels: `Mijn zoon Absalom, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!'

6
CANISIUS

Die u haten, trekt ge voor; die van u houden stelt ge achter. Vandaag hebt ge laten merken, dat legeroversten en soldaten bij u niet in tel zijn. Heden heb ik begrepen, dat het u dán naar de zin zou zijn, als Absalom leefde, en wij allen vandaag maar waren gesneuveld!

WILLIBRORD

Joab trad bij de koning binnen en zei: `U valt vandaag uw dienaren wel af! Zij hebben vandaag uw leven gered, het leven van uw zonen en dochters, het leven van uw bijvrouwen.

7
CANISIUS

Welnu dan, sta op, ga naar buiten, en spreek uw mannen vriendelijk toe. Want ik zweer u bij Jahweh; als ge niet naar buiten gaat, blijft er vannacht geen man bij u! Dat zou een grotere ramp voor u zijn, dan al het onheil, dat u van uw jeugd af tot vandaag heeft getroffen.

WILLIBRORD

Was dat alleen maar om nu te zien dat u liefhebt die u haten en haat die u liefhebben? U laat vandaag wel blijken dat uw officieren en manschappen bij u niet meetellen. Als Absalom nog leefde en wij allemaal dood waren, zoudt u tevreden zijn: dat zie ik vandaag wel!

8
CANISIUS

Nu stond de koning op en nam plaats in de poort. En toen heel het volk de tijding vernam, dat de koning in de poort had plaats genomen, liep al het volk voor den koning te hoop.

WILLIBRORD

Vooruit, ga nu naar buiten en stel uw dienaren tevreden. Want ik zweer u bij Jahwe: Als u niet naar buiten komt, blijft er vannacht niet een man bij u. En dat zou een groter onheil voor u zijn dan al het onheil dat u ooit heeft getroffen, van uw jonge jaren af tot vandaag toe.'

9
CANISIUS

Nadat de Israëlieten dus allen naar hun woonplaatsen waren gevlucht, ontstond er onder alle stammen van Israël een algemene ontevredenheid. Men zeide: De koning heeft ons uit de hand van onze vijanden bevrijd en ons gered uit de hand der Filistijnen; en toch heeft hij voor Absalom uit het land moeten vluchten.

WILLIBRORD

Daarop nam de koning plaats in de poort. En toen het leger hoorde dat de koning in de poort zat, kwamen alle soldaten voor hem staan. De Israëlieten waren naar hun tenten gevlucht.

10
CANISIUS

Maar nu is Absalom, dien we tot koning gezalfd hebben, in de strijd gesneuveld. Waarom draalt gij dan nog, om den koning terug te halen naar zijn paleis?

WILLIBRORD

Er ontstond onenigheid onder het volk, bij alle stammen van Israël. Er werd gezegd: `De koning heeft ons bevrijd uit de macht van onze vijanden; hij is het die ons verlost heeft uit de macht van de Filistijnen.

11
CANISIUS

Toen koning David van die stemming onder heel Israël hoorde, liet hij aan de priesters Sadok en Ebjatar weten: Gij moet tot de oudsten van Juda zeggen: Waarom zoudt gij de laatsten zijn, om den koning terug te halen naar zijn paleis?

WILLIBRORD

Zeker, hij is voor Absalom het land uit gevlucht, maar nu is Absalom, die wij tot koning over ons gezalfd hadden in de strijd omgekomen. Wat aarzelt u dan nog om de koning terug te halen?'

12
CANISIUS

Gij zijt mijn broeders, gij zijt mijn vlees en bloed; waarom zoudt gij dan de laatsten zijn, om den koning terug te halen?

WILLIBRORD

Daarom zond David aan de priesters Sadok en Abjatar de volgende boodschap: `U moet de oudsten van Juda toespreken en hun zeggen: Waarom zoudt u de laatsten zijn om de koning terug te halen naar zijn paleis? - Wat de Israëlieten van plan waren was namelijk tot bij de koning doorgedrongen.

13
CANISIUS

En tot Amasa moet gij zeggen: Ook gij zijt mijn vlees en bloed. God moge zo met mij doen en nog erger: gij zult voortaan als legeroverste in mijn dienst staan, in plaats van Joab.

WILLIBRORD

U bent mijn broeders, mijn eigen gebeente en vlees: waarom zoudt u dan de laatsten zijn om de koning terug te halen?

14
CANISIUS

Zo won hij het hart van alle Judeërs, en ze vroegen eensgezind aan den koning: Kom terug met heel uw aanhang!

WILLIBRORD

En tot Amasa moet u zeggen: U bent toch mijn eigen gebeente en vlees. God moge dit en dat met mij doen en nog erger: u zult voortaan als bevelhebber in mijn dienst staan, in plaats van Joab.'

15
CANISIUS

Toen begaf de koning zich op de terugweg, en bereikte de Jordaan. En de Judeërs waren naar Gilgal gekomen, om den koning tegemoet te gaan, en hem te helpen bij zijn overtocht over de Jordaan.

WILLIBRORD

Zo wist David alle Judeeërs zonder uitzondering over te halen en zij stuurden aan de koning deze boodschap: `Keer terug met al uw dienaren.'

16
CANISIUS

Behalve de Judeërs had ook Sjimi, de zoon van Gera, de Benjamiet uit Bachoerim, zich haastig op weg begeven, en was koning David

WILLIBRORD

Toen begaf de koning zich op de terugweg en hij bereikte de Jordaan. De Judeeërs waren naar Gilgal getrokken, de koning tegemoet; zij wilden de koning behulpzaam zijn bij het oversteken van de Jordaan.

17
CANISIUS

met duizend man uit Benjamin tegemoet getrokken. Ook Sjiba, de dienaar van het huis van Saul, spoedde zich met zijn vijftien zonen en twintig knechten naar den koning bij de Jordaan,

WILLIBRORD

Simi, de zoon van Gera, de Benjaminiet uit Bachurim, had zich gehaast met de Judeeërs mee te komen, koning David tegemoet.

18
CANISIUS

en stak de overgang over, om de koninklijke familie bij de overtocht te helpen en naar ‘s konings wensen te handelen. Toen Sjimi, de zoon van Gera, de Jordaan was overgestoken,

WILLIBRORD

Hij had duizend Benjaminieten bij zich, onder wie Siba, de beheerder van het huis van Saul, met zijn vijftien zonen en twintig knechten. Zij spoedden zich naar de Jordaan en nog voor de koning er was staken zij over om de koninklijke familie bij de overtocht te helpen en hem van dienst te zijn.

19
CANISIUS

en sprak tot den koning: Moge mijn heer mij de schuld niet aanrekenen, en niet denken aan wat uw dienaar misdaan heeft, toen mijn heer en koning uit Jerusalem trok. Dat de koning er geen aandacht aan schenke;

WILLIBRORD

Simi, de zoon van Gera, wierp zich voor de koning neer, toen deze de Jordaan zou oversteken

20
CANISIUS

want uw dienaar weet, dat hij misdaan heeft. Daarom ben ik nu ook de eerste van heel het huis Josef, die mijn heer en koning tegemoet is gesneld.

WILLIBRORD

en zei tot hem: `Moge mijn heer mij niet als schuldig beschouwen en moge hij niet meer denken aan de schuld die uw dienaar op zich geladen heeft, toen mijn heer de koning uit Jeruzalem vertrok. Ik hoop dat de koning daar geen aandacht meer aan zal schenken.

21
CANISIUS

Abisjai, de zoon van Seroeja, verzette zich ertegen en zeide: Neen, Sjimi moet sterven, omdat hij den gezalfde van Jahweh gevloekt heeft!

WILLIBRORD

Ik, uw dienaar, weet dat ik misdaan heb, maar nu ben ik toch gekomen: als eerste van de hele stam Jozef ben ik mijn heer de koning tegemoetgegaan.'

22
CANISIUS

Maar David sprak: Wat moet dat betekenen, zonen van Seroeja? Waarom zoudt gij mij

WILLIBRORD

Abisai, de zoon van Seruja, kwam toen tussenbeide en zei: `Moet die Simi nu ineens niet meer sterven? Hij heeft toch zeker de gezalfde van Jahwe vervloekt!'

23
CANISIUS

En tot Sjimi sprak de koning: Ge zult niet sterven! En de koning bezwoer het hem zelfs.

WILLIBRORD

Maar David zei: `Wat heb ik met u te maken, zonen van Seruja, en waarom probeert u mij tegen te werken, juist vandaag? Vandaag mag er in Israël niemand gedood worden. Ik weet te goed dat ik vandaag weer koning over Israël ben.'

24
CANISIUS

Ook Mefibósjet, de zoon van Saul, was den koning tegemoet gekomen. Hij had zijn voeten niet verzorgd, zijn baard niet gekamd, en zijn kleren niet gewassen van de dag af, dat de koning heenging, tot de dag, dat hij ongedeerd terugkwam.

WILLIBRORD

En tot Simi zei de koning toen: `U wordt niet gedood.' En dat bevestigde de koning hem met een eed.

25
CANISIUS

Toen hij nu uit Jerusalem den koning tegemoet kwam, zeide deze tot hem: Waarom zijt ge niet met mij meegegaan, Mefibósjet?

WILLIBRORD

Ook Mefiboset, de zoon van Saul, was de koning tegemoet gekomen. Vanaf het ogenblik dat de koning uit Jeruzalem was vertrokken tot op de dag dat hij behouden terugkwam, had Mefiboset zijn voeten niet verzorgd, zijn baard niet gekamd en zijn kleren niet gewassen.

26
CANISIUS

Hij antwoordde: Mijn heer en koning, mijn knecht heeft mij bedrogen! Want uw dienaar had hem bevolen, een ezelin te zadelen, om daarop den koning te volgen; want uw dienaar is kreupel.

WILLIBRORD

Toen hij ter Jeruzalem de koning tegemoet kwam, vroeg de koning hem: `Waarom bent u niet met mij meegegaan, Mefiboset?'

27
CANISIUS

Hij heeft dus uw dienaar bij mijn heer en koning belasterd. Maar mijn heer en koning is als een engel van God! Doe dus wat u goeddunkt.

WILLIBRORD

Hij antwoordde: `Mijn heer de koning, Siba, mijn dienaar, heeft mij bedrogen. Ik was van plan, mijn ezelin te zadelen en zo met de koning mee te rijden, omdat ik niet lopen kan.

28
CANISIUS

Want ofschoon het gehele huis van mijn vader niets anders van u te verwachten had dan de dood, hebt gij uw dienaar een plaats gegeven bij uw tafelgenoten. Wie zou me dus beter recht verschaffen? Zo bleef hij bij den koning maar aanhouden.

WILLIBRORD

Mijn dienaar heeft mij bij mijn heer de koning belasterd. Maar mijn heer de koning is als de engel van God. Doe wat u goeddunkt.

29
CANISIUS

Maar de koning sprak tot hem: Waarom nog zoveel woorden verspild? Bij deze bepaal

WILLIBRORD

Ofschoon mijn hele familie niets anders van mijn heer de koning te verwachten had dan de dood, hebt u uw dienaar opgenomen onder degenen die aan uw tafel eten. Welk recht heb ik dan nog, mij nu bij de koning te beklagen?'

30
CANISIUS

En Mefibósjet sprak tot den koning: Hij mag alles nemen, nu mijn heer en koning behouden is teruggekeerd.

WILLIBRORD

Maar de koning zei tot hem: `U hoeft er geen verdere woorden aan te besteden. Bij dezen beslis ik dat u en Siba de landerijen delen.'

31
CANISIUS

ok Barzillai, de Giladiet, was uit Rogelim gekomen, om den koning bij de overtocht over de Jordaan te helpen, en hem aan de Jordaan uitgeleide te doen.

WILLIBRORD

Maar Mefiboset zei tot de koning: `Nu de koning behouden thuisgekomen is, mag Siba wel alles nemen.'

32
CANISIUS

Barzillai was zeer oud, een man van tachtig jaar. Hij was het, die den koning tijdens zijn verblijf te Machanáim van levensmiddelen had voorzien; want hij was een zeer welvarend man.

WILLIBRORD

Barzillai, de Gileadiet, was uit Rogelim gekomen om de koning bij de overtocht over de Jordaan behulpzaam te zijn en daar bij de Jordaan afscheid van hem te nemen.

33
CANISIUS

de koning sprak tot Barzillai: Ge moet met mij oversteken; dan zal ik bij mij in Jerusalem op uw oude dag voor u zorgen.

WILLIBRORD

Barzillai was hoogbejaard, tachtig jaar oud. Hij was het die voor de koning gezorgd had tijdens diens verblijf in Machanaim, want hij was een zeer vermogend man.

34
CANISIUS

Maar Barzillai gaf den koning ten antwoord: Hoeveel jaren heb ik nog te leven, dat ik met den koning naar Jerusalem zou gaan?

WILLIBRORD

De koning zei tot Barzillai: `Trek toch met mij mee naar de overkant; dan zal ik voor u zorgen, bij mij in Jeruzalem.'

35
CANISIUS

Ik ben nu tachtig jaar. Kan ik nog iets onderscheiden; proeft uw dienaar nog iets van wat hij eet en drinkt; luister ik nog naar zangers en zangeressen? Waarom zou

WILLIBRORD

Maar Barzillai antwoordde de koning: `Hoe lang heb ik nog te leven, dat ik met de koning mee naar Jeruzalem zou gaan?

36
CANISIUS

Uw dienaar zou ternauwernood met den koning de Jordaan kunnen oversteken. Waarom zou de koning mij dus op deze wijze belonen?

WILLIBRORD

Ik ben nu tachtig en ik merk tussen prettig en onprettig geen verschil meer; ik proef niet meer wat ik eet of drink en de stemmen van zangers en zangeressen doen mij niets meer. Waarom zou dan uw dienaar u, mijn heer de koning, nog tot last zijn?

37
CANISIUS

Laat uw dienaar terugkeren, en laat mij sterven in mijn woonplaats, bij het graf van mijn vader en moeder. Maar hier is uw dienaar Kimham; laat hem met mijn heer en koning oversteken, en doe met hem wat u goeddunkt!

WILLIBRORD

Het betekent ook niet veel dat uw dienaar de koning over de Jordaan geleidt: waarom zou de koning mij zo belonen?

38
CANISIUS

Toen sprak de koning: Kimham zal met mij oversteken, en ik zal met hem doen wat u goeddunkt, en al uw wensen vervullen.

WILLIBRORD

Ik ga liever naar huis om in mijn eigen stad te sterven, bij het graf van mijn vader en moeder. Maar u hebt hier uw dienaar Kimham: laat die mijn heer de koning vergezellen; hem kunt u dan weldoen zoveel als u wilt.'

39
CANISIUS

Terwijl al het volk de Jordaan overstak, bleef de koning nog staan, kuste Barzillai en nam afscheid van hem; en deze keerde naar zijn woonplaats terug.

WILLIBRORD

Toen sprak de koning: `Goed, laat Kimham dan met mij meegaan; ik zal hem weldoen zoals u verlangt; al uw wensen zal ik vervullen.'

40
CANISIUS

Toen stak ook de koning over naar Gilgal, vergezeld van Kimham; en al het volk van Juda met een deel van het volk van Israël hielp den koning bij de overtocht.

WILLIBRORD

Heel het leger stak de Jordaan over en ook de koning stak over. De koning kuste Barzillai en nam afscheid van hem, waarop Barzillai naar zijn woonplaats terugkeerde.

41
CANISIUS

Maar nu kwamen alle Israëlieten tot den koning, en zeiden tot hem: Waarom hebben onze broeders, de Judeërs, u ingepalmd en den koning met zijn familie over de Jordaan gebracht, ofschoon álle mannen van David zijn volk zijn?

WILLIBRORD

Toen trok de koning verder naar Gilgal en Kimham ging met hem mee; heel het leger van Juda en ook de helft van het leger van Israël hadden de koning bij zijn overtocht geholpen.

42
CANISIUS

En heel Juda gaf Israël ten antwoord: Omdat de koning aan ons verwant is! Waarom zijt gij daar kwaad over? Hebben wij soms iets van den koning genoten, of heeft hij

WILLIBRORD

Nu kwamen echter de Israëlieten in groten getale bij de koning en zeiden tot hem: `Met welk recht hebben onze broeders, de mannen van Juda, beslag op u gelegd en hebben zij de koning met zijn familie en alle mannen van David met hem over de Jordaan gebracht?'

43
CANISIUS

Maar Israël viel tegen de Judeërs uit: Tien delen van den koning behoren aan mij; bovendien ben ik met meer recht de eerstgeborene dan gij. Waarom hebt gij mij dan vernederd? Heb ik niet het eerst besloten, mijn koning terug te halen? Maar het antwoord

WILLIBRORD

De Judeeërs gaven de Israëlieten ten antwoord: `Omdat de koning ons na staat. Waarom bent u daar kwaad om? Hebben wij soms op kosten van de koning gegeten? Zijn wij er beter op geworden?'

44
CANISIUS

Niet beschikbaar in deze vertaling

WILLIBRORD

Maar de Israëlieten antwoordden de Judeeërs: `Wij hebben een tienvoudig recht op de koning en ook David is meer van ons dan van u. Waarom kleineert u ons dan? Zijn wij niet het eerst op de gedachte gekomen, onze koning terug te halen?' Maar het antwoord van de Judeeërs was nog scherper dan de woorden van de Israëlieten.