2 Samuel 19

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Toen koning Ezekias dit hoorde, scheurde hij zijn klederen, sloeg het boetekleed om, en ging naar de tempel van Jahweh.

WILLIBRORD

Diep geschokt trok de koning zich terug in de bovenkamer van het poortgebouw; wenend liep hij op en neer, terwijl hij bleef roepen: `Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Ach was ik maar in jouw plaats gestorven, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!'

2
CANISIUS

Tegelijkertijd zond hij Eljakim, den hofmaarschalk, met den schrijver Sjebna en de oudsten der priesters, in boeteklederen gehuld, naar den profeet Isaias, den zoon van Amos.

WILLIBRORD

Aan Joab werd bericht: `De koning weent en treurt over Absalom.'

3
CANISIUS

Ze moesten hem zeggen: Dit zegt Ezekias! Deze dag is een dag van benauwing, van straf en van smaad; de kinderen openen de moederschoot al, maar de kracht om te baren ontbreekt.

WILLIBRORD

En bij iedereen die hoorde dat de koning verdriet had om zijn zoon, verkeerde de overwinningsroes op slag in rouw.

4
CANISIUS

Maar wellicht heeft Jahweh, uw God, acht geslagen op de woorden van den opperbevelhebber, die door zijn heer, den koning van Assjoer, gezonden werd, om den levenden God te honen, en straft Jahweh, uw God, hem om de woorden die Hij gehoord heeft. Zend dus een bede omhoog voor het overschot, dat er nog is!

WILLIBRORD

De soldaten slopen als dieven de stad in, die dag, en het leek wel een leger dat smadelijk uit de strijd gevlucht was.

5
CANISIUS

Toen dan de dienaren van koning Ezekias bij Isaias waren gekomen,

WILLIBRORD

De koning had zijn gezicht bedekt en riep luidkeels: `Mijn zoon Absalom, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!'

6
CANISIUS

sprak Isaias tot hen: Dit moet ge tot uw meester zeggen: Zo spreekt Jahweh! Wees niet bang voor de woorden, die gij gehoord hebt, en waarmee de knechten van den assyrischen koning Mij hebben gehoond.

WILLIBRORD

Joab trad bij de koning binnen en zei: `U valt vandaag uw dienaren wel af! Zij hebben vandaag uw leven gered, het leven van uw zonen en dochters, het leven van uw bijvrouwen.

7
CANISIUS

Zie, Ik zal een geest in hem zenden, waardoor hij terugkeert naar zijn land, zodra hij geruchten verneemt; en in zijn land zal Ik hem door het zwaard doen vallen!

WILLIBRORD

Was dat alleen maar om nu te zien dat u liefhebt die u haten en haat die u liefhebben? U laat vandaag wel blijken dat uw officieren en manschappen bij u niet meetellen. Als Absalom nog leefde en wij allemaal dood waren, zoudt u tevreden zijn: dat zie ik vandaag wel!

8
CANISIUS

De opperbevelhebber keerde nu naar den koning van Assjoer terug. En daar hij vernomen had, dat deze Lakisj al had verlaten, trof hij hem bij Libna aan, dat juist door hem belegerd werd.

WILLIBRORD

Vooruit, ga nu naar buiten en stel uw dienaren tevreden. Want ik zweer u bij Jahwe: Als u niet naar buiten komt, blijft er vannacht niet een man bij u. En dat zou een groter onheil voor u zijn dan al het onheil dat u ooit heeft getroffen, van uw jonge jaren af tot vandaag toe.'

9
CANISIUS

En toen deze hoorde: "Tirháka, de koning van Koesj, is tegen u ten strijde getrokken,"

WILLIBRORD

Daarop nam de koning plaats in de poort. En toen het leger hoorde dat de koning in de poort zat, kwamen alle soldaten voor hem staan. De Israëlieten waren naar hun tenten gevlucht.

10
CANISIUS

Zegt dit aan Ezekias, den koning van Juda: Laat uw God, op wien gij vertrouwt, u niet bedriegen en zeggen: Jerusalem zal niet worden overgeleverd aan den assyrischen koning.

WILLIBRORD

Er ontstond onenigheid onder het volk, bij alle stammen van Israël. Er werd gezegd: `De koning heeft ons bevrijd uit de macht van onze vijanden; hij is het die ons verlost heeft uit de macht van de Filistijnen.

11
CANISIUS

Zie, ge hebt toch gehoord, dat de koningen van Assjoer alle landen ten ondergang hebben gedoemd; en zoudt gij dan ontsnappen?

WILLIBRORD

Zeker, hij is voor Absalom het land uit gevlucht, maar nu is Absalom, die wij tot koning over ons gezalfd hadden in de strijd omgekomen. Wat aarzelt u dan nog om de koning terug te halen?'

12
CANISIUS

Hebben de goden de volkeren gered, die door mijn vaderen werden vernield: Gozan, Charan, Résef, en de bewoners van Éden in Telassar?

WILLIBRORD

Daarom zond David aan de priesters Sadok en Abjatar de volgende boodschap: `U moet de oudsten van Juda toespreken en hun zeggen: Waarom zoudt u de laatsten zijn om de koning terug te halen naar zijn paleis? - Wat de Israëlieten van plan waren was namelijk tot bij de koning doorgedrongen.

13
CANISIUS

Waar is de koning van Chamat gebleven, en de koning van Arpad, de koning van Sefarwáim, Hena en Iwwa?

WILLIBRORD

U bent mijn broeders, mijn eigen gebeente en vlees: waarom zoudt u dan de laatsten zijn om de koning terug te halen?

14
CANISIUS

Toen Ezekias van de gezanten de brief had ontvangen, en hem had gelezen, ging hij naar de tempel, legde hem open voor Jahweh neer,

WILLIBRORD

En tot Amasa moet u zeggen: U bent toch mijn eigen gebeente en vlees. God moge dit en dat met mij doen en nog erger: u zult voortaan als bevelhebber in mijn dienst staan, in plaats van Joab.'

15
CANISIUS

en bad tot Jahweh: Jahweh, Israëls God, die op de cherubs troont; Gij alleen zijt God over alle koninkrijken der aarde; Gij hebt hemel en aarde geschapen!

WILLIBRORD

Zo wist David alle Judeeërs zonder uitzondering over te halen en zij stuurden aan de koning deze boodschap: `Keer terug met al uw dienaren.'

16
CANISIUS

Ach Jahweh, neig toch uw oor, en luister; open uw ogen, o Jahweh, en zie: Verneem, wat Sinacherib mij gemeld heeft, om den levenden God te honen.

WILLIBRORD

Toen begaf de koning zich op de terugweg en hij bereikte de Jordaan. De Judeeërs waren naar Gilgal getrokken, de koning tegemoet; zij wilden de koning behulpzaam zijn bij het oversteken van de Jordaan.

17
CANISIUS

Ach Jahweh, het is waar: de koningen van Assjoer hebben de volkeren met hun landen verwoest.

WILLIBRORD

Simi, de zoon van Gera, de Benjaminiet uit Bachurim, had zich gehaast met de Judeeërs mee te komen, koning David tegemoet.

18
CANISIUS

Ze hebben ook hun goden in het vuur geworpen en vernield; want ze waren geen god, maar enkel het werk van mensenhanden, van hout en van steen.

WILLIBRORD

Hij had duizend Benjaminieten bij zich, onder wie Siba, de beheerder van het huis van Saul, met zijn vijftien zonen en twintig knechten. Zij spoedden zich naar de Jordaan en nog voor de koning er was staken zij over om de koninklijke familie bij de overtocht te helpen en hem van dienst te zijn.

19
CANISIUS

Ach Jahweh, onze God, red ons nu uit zijn handen, opdat alle koninkrijken der aarde erkennen, dat Gij alleen God zijt, o Jahweh!

WILLIBRORD

Simi, de zoon van Gera, wierp zich voor de koning neer, toen deze de Jordaan zou oversteken

20
CANISIUS

Toen liet Isaias, de zoon van Amos, aan Ezekias zeggen: Dit zegt Jahweh, Israëls God! Ik heb de bede gehoord, die gij tot Mij hebt opgezonden om Sinacherib, den assyrischen koning.

WILLIBRORD

en zei tot hem: `Moge mijn heer mij niet als schuldig beschouwen en moge hij niet meer denken aan de schuld die uw dienaar op zich geladen heeft, toen mijn heer de koning uit Jeruzalem vertrok. Ik hoop dat de koning daar geen aandacht meer aan zal schenken.

21
CANISIUS

Dit is het woord, dat Jahweh tegen hem gesproken heeft: Ze veracht en bespot u, De jonkvrouw, de dochter van Sion; Meewarig schudt ze het hoofd achter u, Jerusalems dochter!

WILLIBRORD

Ik, uw dienaar, weet dat ik misdaan heb, maar nu ben ik toch gekomen: als eerste van de hele stam Jozef ben ik mijn heer de koning tegemoetgegaan.'

22
CANISIUS

Wien hebt ge gehoond en beschimpt, Tegen wien een hoge toon aangeslagen. En uw trotse blikken geheven? Tegen Israëls Heilige!

WILLIBRORD

Abisai, de zoon van Seruja, kwam toen tussenbeide en zei: `Moet die Simi nu ineens niet meer sterven? Hij heeft toch zeker de gezalfde van Jahwe vervloekt!'

23
CANISIUS

Door uw boden hebt ge den Heer gehoond, En gezegd: Met mijn tallooze wagens Heb ik de toppen der bergen bestegen, En de flanken van de Libanon. Ik heb zijn rijzige ceders geveld, En zijn schoonste cypressen; Zijn hoogste toppen bereikt, Zijn dichtste wouden.

WILLIBRORD

Maar David zei: `Wat heb ik met u te maken, zonen van Seruja, en waarom probeert u mij tegen te werken, juist vandaag? Vandaag mag er in Israël niemand gedood worden. Ik weet te goed dat ik vandaag weer koning over Israël ben.'

24
CANISIUS

Ik heb geboord en gedronken De wateren van vreemde landen, En opgedroogd met de zool van mijn voeten Alle stromen van Masor.

WILLIBRORD

En tot Simi zei de koning toen: `U wordt niet gedood.' En dat bevestigde de koning hem met een eed.

25
CANISIUS

Hebt ge dan niet vernomen, Hoe Ik dit vroeger al had beschikt? Wat Ik al lang had

WILLIBRORD

Ook Mefiboset, de zoon van Saul, was de koning tegemoet gekomen. Vanaf het ogenblik dat de koning uit Jeruzalem was vertrokken tot op de dag dat hij behouden terugkwam, had Mefiboset zijn voeten niet verzorgd, zijn baard niet gekamd en zijn kleren niet gewassen.

26
CANISIUS

Haar bewoners machteloos zijn, Verschrikt en beschaamd. Ze moesten zijn als kruid op het veld, Als tengere planten; Als gras op het dak, Dat verdort, eer het opschiet.

WILLIBRORD

Toen hij ter Jeruzalem de koning tegemoet kwam, vroeg de koning hem: `Waarom bent u niet met mij meegegaan, Mefiboset?'

27
CANISIUS

Maar Ik ken uw opstaan en zitten, Uw gaan en uw komen;

WILLIBRORD

Hij antwoordde: `Mijn heer de koning, Siba, mijn dienaar, heeft mij bedrogen. Ik was van plan, mijn ezelin te zadelen en zo met de koning mee te rijden, omdat ik niet lopen kan.

28
CANISIUS

Uw razen steeg tot Mij op, Uw tieren kwam Mij ter ore. Daarom sla Ik mijn ring door uw neus, Leg mijn toom aan uw lippen; En voer u terug langs de weg, Die gij kwaamt.

WILLIBRORD

Mijn dienaar heeft mij bij mijn heer de koning belasterd. Maar mijn heer de koning is als de engel van God. Doe wat u goeddunkt.

29
CANISIUS

En dit is het teken voor u: Dit jaar zult ge nog nawas eten, Het volgend jaar wat er groeit in het wild; Maar in het derde jaar zult ge zaaien en oogsten, Wijngaarden planten en de vrucht er van eten.

WILLIBRORD

Ofschoon mijn hele familie niets anders van mijn heer de koning te verwachten had dan de dood, hebt u uw dienaar opgenomen onder degenen die aan uw tafel eten. Welk recht heb ik dan nog, mij nu bij de koning te beklagen?'

30
CANISIUS

Wat er van u overblijft, En wat er van het huis van Juda nog rest. Zal wortel schieten naar omlaag, En vruchten dragen naar boven.

WILLIBRORD

Maar de koning zei tot hem: `U hoeft er geen verdere woorden aan te besteden. Bij dezen beslis ik dat u en Siba de landerijen delen.'

31
CANISIUS

Want de Rest zal zich uit Jerusalem verspreiden, Wat er overbleef uit de Sion; De ijver van Jahweh der heerscharen Brengt het tot stand!

WILLIBRORD

Maar Mefiboset zei tot de koning: `Nu de koning behouden thuisgekomen is, mag Siba wel alles nemen.'

32
CANISIUS

Daarom spreekt Jahweh over den koning van Assjoer: Hij zal deze stad niet binnen komen, Geen pijl er op afschieten; Met geen schild ze bestormen, Met geen wal ze omringen.

WILLIBRORD

Barzillai, de Gileadiet, was uit Rogelim gekomen om de koning bij de overtocht over de Jordaan behulpzaam te zijn en daar bij de Jordaan afscheid van hem te nemen.

33
CANISIUS

Hij keert terug langs de weg, die hij kwam; Deze stad komt hij niet binnen, zegt Jahweh!

WILLIBRORD

Barzillai was hoogbejaard, tachtig jaar oud. Hij was het die voor de koning gezorgd had tijdens diens verblijf in Machanaim, want hij was een zeer vermogend man.

34
CANISIUS

Ik zal deze stad beschutten en redden Terwille van Mij, en van David, mijn dienaar!

WILLIBRORD

De koning zei tot Barzillai: `Trek toch met mij mee naar de overkant; dan zal ik voor u zorgen, bij mij in Jeruzalem.'

35
CANISIUS

Nog dezelfde nacht ging de engel van Jahweh uit en doodde in het assyrische leger honderd vijf en tachtig duizend man; ‘s morgens bij het ontwaken zag men enkel nog

WILLIBRORD

Maar Barzillai antwoordde de koning: `Hoe lang heb ik nog te leven, dat ik met de koning mee naar Jeruzalem zou gaan?

36
CANISIUS

Nu brak Sinacherib, de koning van Assjoer, op, nam de terugtocht en bleef in Ninive.

WILLIBRORD

Ik ben nu tachtig en ik merk tussen prettig en onprettig geen verschil meer; ik proef niet meer wat ik eet of drink en de stemmen van zangers en zangeressen doen mij niets meer. Waarom zou dan uw dienaar u, mijn heer de koning, nog tot last zijn?

37
CANISIUS

En toen hij eens aan het bidden was in de tempel van Nisrok, zijn god, werd hij met het zwaard doorstoken door zijn zonen Adrammélek en Saréser, die naar het land Ararat vluchtten. Zijn zoon Ésar-Chaddon volgde hem op.

WILLIBRORD

Het betekent ook niet veel dat uw dienaar de koning over de Jordaan geleidt: waarom zou de koning mij zo belonen?

38
CANISIUS

Toen sprak de koning: Kimham zal met mij oversteken, en ik zal met hem doen wat u goeddunkt, en al uw wensen vervullen.

WILLIBRORD

Ik ga liever naar huis om in mijn eigen stad te sterven, bij het graf van mijn vader en moeder. Maar u hebt hier uw dienaar Kimham: laat die mijn heer de koning vergezellen; hem kunt u dan weldoen zoveel als u wilt.'

39
CANISIUS

Terwijl al het volk de Jordaan overstak, bleef de koning nog staan, kuste Barzillai en nam afscheid van hem; en deze keerde naar zijn woonplaats terug.

WILLIBRORD

Toen sprak de koning: `Goed, laat Kimham dan met mij meegaan; ik zal hem weldoen zoals u verlangt; al uw wensen zal ik vervullen.'

40
CANISIUS

Toen stak ook de koning over naar Gilgal, vergezeld van Kimham; en al het volk van Juda met een deel van het volk van Israël hielp den koning bij de overtocht.

WILLIBRORD

Heel het leger stak de Jordaan over en ook de koning stak over. De koning kuste Barzillai en nam afscheid van hem, waarop Barzillai naar zijn woonplaats terugkeerde.

41
CANISIUS

Maar nu kwamen alle Israëlieten tot den koning, en zeiden tot hem: Waarom hebben onze broeders, de Judeërs, u ingepalmd en den koning met zijn familie over de Jordaan gebracht, ofschoon álle mannen van David zijn volk zijn?

WILLIBRORD

Toen trok de koning verder naar Gilgal en Kimham ging met hem mee; heel het leger van Juda en ook de helft van het leger van Israël hadden de koning bij zijn overtocht geholpen.

42
CANISIUS

En heel Juda gaf Israël ten antwoord: Omdat de koning aan ons verwant is! Waarom zijt gij daar kwaad over? Hebben wij soms iets van den koning genoten, of heeft hij

WILLIBRORD

Nu kwamen echter de Israëlieten in groten getale bij de koning en zeiden tot hem: `Met welk recht hebben onze broeders, de mannen van Juda, beslag op u gelegd en hebben zij de koning met zijn familie en alle mannen van David met hem over de Jordaan gebracht?'

43
CANISIUS

Maar Israël viel tegen de Judeërs uit: Tien delen van den koning behoren aan mij; bovendien ben ik met meer recht de eerstgeborene dan gij. Waarom hebt gij mij dan vernederd? Heb ik niet het eerst besloten, mijn koning terug te halen? Maar het antwoord

WILLIBRORD

De Judeeërs gaven de Israëlieten ten antwoord: `Omdat de koning ons na staat. Waarom bent u daar kwaad om? Hebben wij soms op kosten van de koning gegeten? Zijn wij er beter op geworden?'

44
CANISIUS

Niet beschikbaar in deze vertaling

WILLIBRORD

Maar de Israëlieten antwoordden de Judeeërs: `Wij hebben een tienvoudig recht op de koning en ook David is meer van ons dan van u. Waarom kleineert u ons dan? Zijn wij niet het eerst op de gedachte gekomen, onze koning terug te halen?' Maar het antwoord van de Judeeërs was nog scherper dan de woorden van de Israëlieten.