2 Samuel 17
Alle 2 beschikbare vertalingen
In het twaalfde jaar der regering van Achaz over Juda werd Hosjéa, de zoon van Ela, koning van Israël. Hij regeerde negen jaar te Samaria.
Nu zei Achitofel tot Absalom: `Laat mij twaalfduizend manschappen uitkiezen. Ik wil me gereedmaken om vannacht nog achter David aan te gaan.
Hij deed wat kwaad was in de ogen van Jahweh, ofschoon niet zo erg als de koningen van Israël, die hem vooraf waren gegaan.
Ik zal hem overvallen, terwijl hij uitgeput en ontmoedigd is, en hem de schrik op het lijf jagen; dan gaat zijn hele aanhang op de vlucht en kan ik de koning alleen neerslaan.
Daarom trok koning Sjalmanéser van Assjoer tegen Hosjéa op, en Hosjéa moest zich onderwerpen en schatting betalen.
Zo zorg ik ervoor dat het leger in zijn geheel naar u terugkeert en in zijn geheel behouden blijft. Het leger is u toch even veel waard als die ene man die u zoekt.'
En toen de koning van Assjoer later ontdekte, dat Hosjéa tegen hem samenspande, gezanten naar koning So van Egypte had gezonden en de jaarlijkse schatting voor den koning van Assjoer niet meer opbracht, nam de koning van Assjoer hem gevangen en sloot hem op in een kerker.
Dit voorstel vond instemming bij Absalom en bij al de oudsten van Israël.
Na een veldtocht door het hele land trok de koning van Assjoer tenslotte naar Samaria, dat hij drie jaar lang belegerde.
Toen zei Absalom: `Laat ook Chusai de Arkiet komen; wij willen ook horen wat hij te zeggen heeft.'
In het negende jaar van Hosjéa nam de koning van Assjoer Samaria in. De Israëlieten voerde hij in ballingschap naar Assjoer, en wees hun Chalach, met een gebied aan de Chabor, een kanaal in Gozar, en enige steden van Medië, tot woonplaats aan.
Chusai kwam dus bij Absalom en deze zei tot hem: `Achitofel heeft ons dit voorstel gedaan. Zullen wij daarop ingaan? Zo niet, doet u dan een ander voorstel.'
Dit alles gebeurde, omdat de Israëlieten gezondigd hadden tegen Jahweh, hun God, die hen uit de macht van Farao, den koning van Egypte, verlost en uit Egypte geleid had. Zij waren andere goden gaan dienen,
Chusai zei tot Absalom: `Deze keer heeft Achitofel toch geen goede raad gegeven.'
en hadden volgens de gebruiken der volkeren geleefd, die Jahweh voor de Israëlieten had uitgedreven.
En Chusai vervolgde: `U weet zelf dat het dappere soldaten zijn, uw vader en zijn mannen, en bovendien zijn ze zo verbitterd als een wilde berin die beroofd is van haar jongen. Ervaren krijgsman als uw vader is, zal hij het leger ook geen nachtrust toestaan.
Tegenover Jahweh, hun God, hadden de Israëlieten zich vele ongerechtigheden veroorloofd. In al hun steden, zowel in de wachttorens als in de vestingen, hadden zij offerhoogten gebouwd,
Hij heeft zich natuurlijk verdekt opgesteld, in een grot of ergens anders. En als er dan bij het eerste treffen enkele mensen sneuvelen en dit bekend wordt, gaat al gauw het gerucht rond dat het leger van Absalom een nederlaag heeft geleden.
op elke hoge heuvel en onder elke groene boom heilige zuilen en palen geplaatst.
Ook een dapper man, met het hart van een leeuw, zou daardoor de moed verliezen. Heel Israël weet toch dat uw vader een dapper man is en dat hij over moedige soldaten beschikt.
Daar hadden zij wierook gebrand, evenals de volkeren, die Jahweh bij hun komst had weggevoerd, en schandelijke dingen gedaan, om Jahweh te tarten.
Daarom geef ik u deze raad: Alle Israëlieten, van Dan tot Berseba, moeten zich zo snel mogelijk om u verzamelen, zo talrijk als de zandkorrels aan de zee, en u moet zelf mee ten strijde trekken.
Zo hadden zij de schandgoden gediend, ofschoon Jahweh hun dit nadrukkelijk had verboden.
Dan vallen wij hem aan, waar hij zich ook bevindt, en komen we op hem neer zoals de dauw over het land valt: niemand ontkomt er, noch hij noch een van zijn mannen.
Toch had Jahweh zowel Israël als Juda door al zijn profeten en zieners gewaarschuwd, en hun gezegd: Bekeert u van uw wangedrag, en onderhoudt de geboden en voorschriften van de wet, die Ik aan uw vaderen gegeven heb, en door mijn dienaars de profeten heb ingescherpt.
Heeft hij zich in een stad teruggetrokken, dan laten we daar door alle Israëlieten kabels heenbrengen en trekken wij die stad het dal in, tot er geen stukje steen meer te zien is.'
Maar ze wilden niet luisteren en waren hardnekkig evenals hun vaderen, die ook niet op Jahweh, hun God, hadden vertrouwd.
Toen zeiden Absalom en alle mannen van Israël: `De raad van Chusai de Arkiet is beter dan die van Achitofel.' Jahwe wilde namelijk het goede plan van Achitofel verijdelen, omdat Jahwe Absalom in het verderf wilde storten.
Zij stoorden zich niet aan zijn geboden, evenmin als aan het verbond, dat Hij met hun vaderen gesloten had, en verachtten de vermaningen, die Hij hun gaf. Zo zijn ze nietigheden gaan dienen, om zelf tot niet te vervallen, evenals de heidenen, die hen omringden, ofschoon Jahweh hun verboden had te doen, zoals zij.
Nu zei Chusai aan de priesters Sadok en Abjatar: `Achitofel heeft Absalom en de oudsten van Israël die raad gegeven; ik deze.
Ze hebben al de geboden van Jahweh, hun God, overtreden! Ze maakten zich gegoten beelden, twee kalveren en heilige zuilen. Ze aanbaden heel het hemelse heir, en dienden Báal.
Stuur dus vlug een boodschap aan David, dat hij vannacht niet in de passen naar de woestijn dient te blijven, maar aanstonds verder moet trekken; anders wordt de koning omgebracht, met heel zijn aanhang.'
Hun zonen en dochters wierpen ze ten offer in het vuur, en lieten zich in met waarzeggerij en wichelarij. Zo gaven ze zich over aan al wat kwaad was in de ogen van Jahweh, om Hem te tarten.
Jonatan en Achimaas stonden bij En-rogel en een dienstmeisje ging op en neer om hun berichten te brengen, die zij weer naar David moesten doorgeven; zij konden niet in de stad komen, want dan zouden zij zich verraden.
Daarom werd Jahweh hevig op Israël vergramd, en dreef Hij het van zijn aanschijn weg. Alleen de stam Juda bleef over.
Maar een jongen zag hen daar en bracht hen aan bij Absalom. De twee maakten daarom gauw dat ze wegkwamen. Ze gingen naar het huis van een man in Bachurim die op zijn erf een put had en daar kropen ze in.
Maar ook Juda hield zich niet aan de geboden van Jahweh, zijn God, en volgde de practijken van Israël na.
De vrouw legde over de opening van de put een dekkleed en strooide daar graankorrels over uit; niemand merkte iets.
Daarom zou Jahweh heel het geslacht der Israëlieten versmaden; Hij zou het vernederen, aan plunderaars overleveren, en het tenslotte van zijn aanschijn verwerpen.
Toen de dienaren van Absalom bij de vrouw aan huis kwamen en vroegen waar Achimaas en Jonatan waren, zei de vrouw: `Die zijn het water overgestoken.' De dienaren van Absalom gingen op zoek en toen ze niets vonden keerden ze naar Jeruzalem terug.
Reeds toen Israël zich van het huis van David afscheurde, en Jeroboam, den zoon van Nebat, tot koning uitriep, had Jeroboam het van Jahweh weggetroond, en het tot een grote zonde verleid.
Zodra ze vertrokken waren, klommen de twee uit de put om koning David de boodschap over te brengen. Ze zeiden tot David: `Maak u gereed en steek vlug het water over, want dat en dat plan heeft Achitofel tegen u beraamd.'
En de Israëlieten waren al de zonden, die Jeroboam gedaan had, blijven bedrijven, zonder er ooit mee op te houden,
David maakte zich dus met heel zijn aanhang gereed; zij staken de Jordaan over en bij het aanbreken van de ochtend was iedereen aan de overkant.
totdat Jahweh hen tenslotte van zijn aanschijn wegwierp, zoals Hij door zijn dienaars, de profeten, voorspeld had. En Israël werd uit zijn land in ballingschap naar Assjoer weggevoerd; daar bleef het tot op deze dag.
Toen Achitofel bemerkte dat zijn raad niet werd opgevolgd, zadelde hij zijn ezel en ging naar huis, naar zijn woonplaats. Daar stelde hij orde op zijn zaken en verhing zich. Zo stierf Achitofel; hij werd begraven in het graf van zijn vader.
Nu bracht de koning van Assjoer volk uit Babel, Koeta, Awwa, Chamat en Sefarwáim naar de steden van Samaria, en liet hen daar wonen in de plaats van de Israëlieten. Dezen namen Samaria in bezit, en vestigden zich daar in de steden.
Toen Absalom en alle Israëlieten die hem volgden, de Jordaan overstaken, kwam David reeds te Machanaim aan.
In de eerste tijd, dat zij er woonden, vereerden zij Jahweh niet. Toen zond Jahweh leeuwen op hen af, die velen van hen verscheurden.
In de plaats van Joab was Amasa door Absalom als bevelhebber van het leger aangesteld. Amasa was de zoon van een man die Jitra heette, een Israëliet, die omgang had gehad met Abigal, een dochter van Nachas en zuster van Seruja, de moeder van Joab.
Nu berichtte men aan den koning van Assjoer: De volkeren, die gij naar Samaria hebt weggevoerd, om zich daar in de steden te vestigen, kennen de dienst van den god van dat land niet; daarom heeft hij leeuwen op hen afgestuurd, die hen doden, omdat ze zijn dienst niet kennen.
De Israëlieten en Absalom sloegen hun kamp op in Gilead.
Toen beval de koning van Assjoer: Zendt er een van de priesters heen, die ik van daar heb weggevoerd. Deze moet er zich gaan vestigen, om hen de dienst van dien god te leren.
Toen David te Machanaim aangekomen was, kwamen daar Sobi, de zoon van Nachas., uit Rabba in het land van de Ammonieten, Makir, de zoon van Ammiël, uit Lo-debar, en Barzillai, de Gileadiet uit Rogelim,
Zo kwam dus een van de priesters, die uit Samaria waren weggevoerd, terug. Hij vestigde zich te Betel, en leerde hen, hoe zij Jahweh moesten vereren.
met rustbedden, schalen en aardewerk, tarwe en graan, meel en geroosterd koren, bonen en linzen, geroosterd graan,
Tegelijkertijd echter maakten de verschillende volkeren hun eigen goden en plaatsten ze in de tempels op de offerhoogten, die de Samaritanen gebouwd hadden in de steden, waar die volkeren zich nu hadden gevestigd.
honing en boter, schapen en runderen. Zij boden dat David en zijn leger aan, want zij dachten: `Het leger zal in de woestijn wel hongerig zijn geworden en uitgeput en dorstig.'
De Babyloniërs maakten Soekkot-Benot, de Koetiërs een Nergal, de Chamatieten een Asjima,
Niet beschikbaar in deze vertaling
de Awwieten een Nibchaz en een Tartak en de Sejarwieten verbrandden hun kinderen voor Adrammélek en Anammélek, de goden van Sefarwáim.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Zij vereerden ook Jahweh, maar stelden uit de gewone standen priesters aan, die voor hen dienst moesten doen in de tempels op de offerhoogten.
Niet beschikbaar in deze vertaling
En ofschoon zij Jahweh vereerden, dienden ze ook hun eigen goden volgens de gebruiken der volkeren, waaruit ze waren weggevoerd.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Tot op deze dag leven ze volgens hun oude gebruiken. Zij vreesden Jahweh dus niet; want ze leefden niet volgens de instellingen en voorschriften, de wet en de geboden, die Jahweh gegeven heeft aan de kinderen van Jakob, dien Hij Israël noemde.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Met hen toch heeft Jahweh een verbond gesloten en hun gezegd: Gij zult geen andere goden vereren, aanbidden en dienen, en hun geen offers brengen.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Alleen Jahweh, die u met geweldige kracht en met gespierde arm uit Egypte geleid heeft, moogt gij vereren en aanbidden; Hem alleen moogt gij offers brengen.
Niet beschikbaar in deze vertaling
De instellingen en voorschriften, de wet en de geboden, die Hij voor u heeft neergeschreven, moet gij ten allen tijde onderhouden, en geen andere goden vereren.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Ook moogt gij het verbond niet vergeten, dat Ik met u heb gesloten. Gij moogt geen vreemde goden vereren,
Niet beschikbaar in deze vertaling
maar Jahweh, uw God, alleen; dan zal Hij u uit de handen van al uw vijanden verlossen.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Maar zij luisterden niet en hielden hun vroegere gebruiken in stand.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Deze volkeren vereerden dus Jahweh, terwijl ze tegelijkertijd hun afgodsbeelden dienden; en hun kinderen en kindskinderen zijn het voorbeeld hunner vaderen blijven volgen tot op de dag van vandaag.
Niet beschikbaar in deze vertaling