2 Samuel 14

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

In het tweede jaar der regering van Joasj, den zoon van Joachaz, over Israël, werd Amas-ja, de zoon van Joasj, koning van Juda.

WILLIBRORD

Het ontging Joab, de zoon van Seruja, niet dat de koning naar Absalom verlangde; hij zond daarom een boodschap naar een wijze vrouw in Tekoa en liet haar bij zich komen.

2
CANISIUS

Hij was vijf en twintig jaar, toen hij koning werd, en regeerde negen en twintig jaar te Jerusalem. Zijn moeder heette Jehoaddin en was afkomstig uit Jerusalem.

WILLIBRORD

Hij zei tot haar: `Doe alsof u in de rouw bent; trek rouwkleren aan, gebruik geen zalfolie en gedraag u als een vrouw die al jaren over een dode rouwt.

3
CANISIUS

Hij deed wat recht was in de ogen van Jahweh, maar niet zoals zijn vader David. In alles volgde hij zijn vader Joasj na.

WILLIBRORD

Begeef u dan naar de koning en zeg hem dit.' En Joab legde haar de woorden in de mond.

4
CANISIUS

Ook schafte hij de offerhoogten niet af, zodat het volk nog altijd op de hoogten bleef offeren en wierook branden.

WILLIBRORD

Toen de vrouw uit Tekoa bij de koning gekomen was, boog zij zich voor hem neer tot op de grond, bracht hem haar hulde en zei: `Red mij, koning!'

5
CANISIUS

Zodra hij de koninklijke macht stevig in handen had, doodde hij zijn hovelingen, die zijn vader hadden vermoord.

WILLIBRORD

De koning vroeg haar: `Wat is er met u?' Zij antwoordde: `Ach, ik ben een weduwvrouw, mijn man is gestorven.

6
CANISIUS

Maar de kinderen van de moordenaars doodde hij niet, volgens het voorschrift in het wetboek van Moses, waarin Jahweh geboden heeft: Vaders mogen niet gedood worden om de schuld van hun kinderen, en kinderen niet om die van hun vaders; maar iedereen zal voor zijn eigen zonde worden gedood.

WILLIBRORD

Uw dienares had twee zonen. Die kregen ruzie, terwijl ze buiten de stad waren, waar niemand tussenbeide kon komen, en toen heeft een van hen de ander doodgeslagen.

7
CANISIUS

Hij versloeg de Edomieten, die tienduizend man sterk waren, in het Zoutdal. Ook veroverde hij Séla gewapenderhand; hij noemde het Jokteël, zoals het nu nog heet.

WILLIBRORD

Het gevolg is, dat de hele familie zich nu tegen uw dienares gekeerd heeft en dat ze tegen mij zeggen: Lever de broedermoordenaar aan ons uit; omdat hij zijn broer vermoord heeft willen wij hem doden; daarmee ruimen we ook de erfgenaam uit de weg. Zo willen ze het kolenvuurtje doven dat mij nog gebleven was en willen ze verhinderen dat mijn man een naam en nazaat heeft op aarde.'

8
CANISIUS

Daarna zond Amas-ja gezanten naar Joasj, den zoon van Joachaz, zoon van Jehoe, den koning van Israël, en liet hem zeggen: Kom, laat ons elkaar in de ogen zien.

WILLIBRORD

De koning zei tot de vrouw: `Ga maar naar huis; ik zal uw zaak persoonlijk behartigen.'

9
CANISIUS

Maar Joasj, de koning van Israël, zond aan Amas-ja, den koning van Juda, dit antwoord: Een distel op de Libanon zond aan een ceder op de Libanon deze boodschap: "Geef uw

WILLIBRORD

Maar de vrouw uit Tekoa zei: `Jawel, mijn heer en koning, maar ze zullen mij en mijn familie toch de schuld geven, terwijl de koning en zijn troon vrijuit gaan.'

10
CANISIUS

Nu gij de Edomieten verslagen hebt, zijt ge overmoedig geworden; geniet van uw roem en blijf thuis. Waarom zoudt ge uw ongeluk tegemoet lopen, en uzelf met Juda ten val brengen?

WILLIBRORD

Daarop zei de koning: `Als iemand iets tegen u wil inbrengen, verwijst u hem maar naar mij: dan laat hij u verder wel met rust.'

11
CANISIUS

Maar Amas-ja wilde niet luisteren. Toen rukte Joasj, de koning van Israël, uit, en bij Bet-Sjémesj in Juda zagen hij en koning Amas-ja van Juda elkaar in de ogen;

WILLIBRORD

Toen zei de vrouw: `Laat de koning er Jahwe bij noemen, uw God, dan vergroot de bloedwreker het onheil niet en ruimen ze mijn zoon niet uit de weg.' De koning beloofde: `Zowaar Jahwe leeft, geen haar op het hoofd van uw zoon zal worden gekrenkt.'

12
CANISIUS

de Judeërs leden de nederlaag tegen Israël, en vluchtten naar huis.

WILLIBRORD

De vrouw vroeg toen: `Mag uw dienares nog iets zeggen tegen mijn heer de koning?' `Ga uw gang,' antwoordde hij.

13
CANISIUS

Koning Joasj van Israël, nam koning Amas-ja van Juda, den zoon van Joasj, zoon van Achaz-ja, bij Bet-Sjémesj gevangen. Daarna trok hij Jerusalem binnen, en brak een stuk van vierhonderd el uit de muur, van de Efraïmpoort af tot aan de Hoekpoort.

WILLIBRORD

Daarop zei de vrouw: `Waarom bent u iets dergelijks dan wel van plan met het volk van God? Door zijn woorden heeft de koning zichzelf in staat van beschuldiging gesteld: hij laat namelijk zelf degene die hij verstoten heeft niet terugkeren.

14
CANISIUS

Bovendien nam hij al het goud en zilver en het vaatwerk, dat in de tempel van Jahweh en in de schatkamers van het koninklijk paleis lag opgeborgen, en keerde met gijzelaars naar Samaria terug.

WILLIBRORD

Wij sterven allen en zijn dan als water dat op de grond is uitgegoten en niet meer kan worden opgevangen, maar zolang God het leven niet wegneemt, is Hij erop bedacht dat een verstotene niet van Hem verwijderd blijft.

15
CANISIUS

De verdere geschiedenis van Joasj, met al zijn daden en krijgsverrichtingen en met de oorlog, die hij tegen koning Amas-ja van Juda gevoerd heeft, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Israël.

WILLIBRORD

En nu ben ik deze zaak aan de koning, mijn heer, komen voorleggen, omdat de mensen mij vrees aanjoegen. Uw dienares dacht toen: Laat ik mij tot de koning wenden; misschien komt de koning op voor zijn slavin;

16
CANISIUS

Joasj ging bij zijn vaderen te ruste, en werd te Samaria bij de koningen van Israël begraven. Zijn zoon Jeroboam volgde hem op.

WILLIBRORD

de koning zal wel luisteren en zijn dienares bevrijden uit de hand van de man die mij en mijn zoon wil uitroeien uit Jahwe's eigen land.

17
CANISIUS

Na de dood van Joasj, den zoon van Joachaz, den koning van Israël, leefde Amas-ja, de zoon van Joasj en koning van Juda, nog vijftien jaar.

WILLIBRORD

Uw dienares dacht; Het woord van mijn heer de koning brengt wel rust, want mijn heer de koning weet goed en kwaad te onderkennen, als een engel van God. Moge Jahwe, uw God, u bijstaan.'

18
CANISIUS

De verdere geschiedenis van Amas-ja is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Juda.

WILLIBRORD

Toen nam de koning het woord en zei: `Ik zou graag een duidelijk antwoord hebben op de vraag die ik nu ga stellen.' De vrouw zei: `Mijn heer de koning hoeft maar te spreken.'

19
CANISIUS

Toen er te Jerusalem een samenzwering tegen hem werd gesmeed, vluchtte hij naar Lakisj; maar men zond hem mannen achterna, die hem te Lakisj doodden.

WILLIBRORD

Daarop vroeg de koning: `Heeft Joab hier de hand in?' De vrouw antwoordde: `Zowaar u leeft, mijn heer de koning, als mijn heer de koning iets zegt, valt er niet onder uit te komen, naar geen kant.

20
CANISIUS

Vandaar werd hij op paarden naar Jerusalem vervoerd, en bij zijn vaderen in de Davidstad begraven.

WILLIBRORD

Ja, uw dienaar Joab heeft mij opdracht gegeven; hij heeft uw dienares dit verhaal in de mond gelegd; uw dienaar Joab heeft dit gedaan om onder dat mom de eigenlijke zaak ter sprake te brengen; maar mijn heer is zo wijs als een engel van God: hij weet alles wat er op aarde gebeurt.'

21
CANISIUS

Hierop koos heel het volk van Juda den zestienjarigen Azarja, en riep hem in de plaats van zijn vader Amas-ja tot koning uit.

WILLIBRORD

Toen richtte de koning zich tot Joab en zei: `Goed, ik doe wat u mij voorstelt; ga de jonge Absalom maar terughalen.'

22
CANISIUS

Nadat de koning bij zijn vaderen te ruste was gegaan, heeft Azarja Elat versterkt en het weer bij Juda in gelijfd.

WILLIBRORD

Joab boog zich tot op de grond om de koning te huldigen en hem zijn eer te betuigen, en hij zei: `Nu mijn heer de koning doet wat zijn dienaar hem vraagt, weet ik dat u mij nog steeds goed gezind bent.'

23
CANISIUS

In het vijftiende jaar der regering van Amas-ja, den zoon van Joasj over Juda, werd Jeroboam, de zoon van Joasj, koning van Israël. Hij regeerde een en veertig jaar te Samaria.

WILLIBRORD

Joab begaf zich naar Gesur en bracht Absalom naar Jeruzalem terug.

24
CANISIUS

Hij deed wat kwaad was in de ogen van Jahweh, en brak niet met de zonden, waartoe Jeroboam, de zoon van Nebat, Israël had verleid.

WILLIBRORD

De koning zei evenwel: `Hij mag naar zijn huis gaan, maar hij moet mij niet onder de ogen komen.' Absalom ging dus naar zijn huis en kwam de koning niet onder de ogen.

25
CANISIUS

Hij heroverde het gebied van Israël van de weg naar Chamat af tot aan de zee der laagvlakte, zoals Jahweh, Israëls God, het door zijn dienaar, den profeet Jonas, den zoon van Amittai uit Gat-Hachéfer, had voorspeld.

WILLIBRORD

Nu was er in heel Israël geen man die zo om zijn schoonheid geprezen werd als Absalom. Van de voetzool tot de kruin was er niets dat hem ontsierde.

26
CANISIUS

Want Jahweh had gezien, hoe bitter de ellende van Israël was, hoe slaaf en vrije wegkwijnde, en dat er geen redder kwam.

WILLIBRORD

Als zijn haren werden geknipt - op gezette tijden moest dit wel, omdat ze hem te zwaar werden - liet hij ze wegen, en dan was het tweehonderd sikkel, naar de koninklijke ijkmaat.

27
CANISIUS

En omdat Jahweh nog niet besloten had, de naam van Israël onder de hemel te verdelgen, bracht Hij redding door Jeroboam, den zoon van Joasj.

WILLIBRORD

Absalom kreeg drie zonen en een dochter, die Tamar heette; deze Tamar werd een mooie vrouw.

28
CANISIUS

De verdere geschiedenis van Jeroboam, met al zijn daden en krijgsverrichtingen, hoe hij oorlog voerde tegen Damascus en Jahweh’s toorn van Israël afwendde, is beschreven

WILLIBRORD

Twee volle jaren woonde Absalom in Jeruzalem zonder dat hij de koning te zien kreeg.

29
CANISIUS

Jeroboam ging bij zijn vaderen te ruste, en werd te Samaria bij de koningen van Israël begraven. Zijn zoon Zekarja volgde hem op.

WILLIBRORD

Toen ontbood hij Joab, met de bedoeling die naar de koning te sturen. Maar Joab wilde niet bij hem komen. Absalom ontbood hem nog eens, een tweede keer, en ook toen wilde Joab niet komen.

30
CANISIUS

Daarom zeide hij tot zijn dienaren: Naast het land van mij ligt een stuk land van Joab, waarop hij gerst heeft staan; gaat dat in brand steken. Toen de dienaren van Absalom het stuk land in brand hadden gestoken,

WILLIBRORD

Daarop zei Absalom tot zijn dienaren: `U weet dat Joab een stuk land heeft, grenzend aan het mijne, met gerst erop. Vooruit, steek daar de brand in!'

31
CANISIUS

begaf Joab zich eindelijk naar de woning van Absalom en zeide tot hem: Waarom hebben uw dienaren mijn akker in brand gestoken?

WILLIBRORD

Toen kwam Joab naar Absaloms huis en vroeg hem: `Waarom steken uw dienaren die akker, die van mij is, in brand?'

32
CANISIUS

Absalom gaf Joab ten antwoord: Wel, ik heb u laten verzoeken, eens bij me te komen. Ik wilde u aan den koning laten vragen: Waarom ben ik eigenlijk uit Gesjoer gekomen?

WILLIBRORD

Absalom antwoordde Joab: `Hoor eens, ik had u laten vragen bij mij te komen. Ik wilde u namelijk naar de koning sturen om hem te vragen, waarom ik eigenlijk uit Gesur teruggekomen ben. Ik had er beter kunnen blijven. En nu wil ik de koning zien, en als ik schuldig ben, moet hij me maar doden.'

33
CANISIUS

Joab ging dus naar den koning, en toen hij hem alles verteld had, liet hij Absalom roepen. Deze begaf zich naar den koning, en boog zich voor den koning ter aarde neer. En de koning kuste Absalom.

WILLIBRORD

Joab ging dus naar de koning en bracht de boodschap over. Toen liet de koning Absalom roepen. Absalom begaf zich naar de koning, boog zich voor hem neer tot op de grond en bracht hem zijn hulde. En de koning kuste hem.