2 Korintiërs 12

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Moet er geroemd worden, al dient het nergens toe, dan kom ik nu aan de visioenen en openbaringen des Heren.

WILLIBRORD

Moet er geroemd worden? Het dient wel nergens toe, maar dan kom ik nu tot visioenen van openbaringen van de Heer.

2
CANISIUS

Ik ken een mens in Christus, die veertien jaar geleden naar de derde hemel is weggevoerd,

WILLIBRORD

Ik ken een mens in Christus, die veertien jaar geleden, in het lichaam of buiten het lichaam, ik weet het niet, God weet het... die mens werd weggerukt naar de derde hemel.

3
CANISIUS

En ik weet van dien mens, dat hij in het Paradijs is opgenomen, —in het lichaam of

WILLIBRORD

Van die mens weet ik dat hij met het lichaam of zonder het lichaam, ik weet het niet, God weet het,

4
CANISIUS

en dat hij onuitsprekelijke woorden hoorde, die een mens niet nazeggen kan.

WILLIBRORD

dat hij werd weggerukt naar het paradijs en onzegbare woorden vernam, die geen mens mag uitspreken.

5
CANISIUS

Over hem zal ik roemen; over mijzelf zal ik het niet doen, dan alleen in mijn zwakheden.

WILLIBRORD

Op zo iemand wil ik roemen. Voor mijzelf wil ik alleen roemen op mijn zwakheden.

6
CANISIUS

Maar al wilde ik ook roemen, toch was ik geen dwaas, omdat ik de waarheid spreek; maar ik doe het niet, opdat niemand meer van mij denken zal, dan wat hij van mij ziet of hoort,

WILLIBRORD

Zou ik werkelijk willen roemen, dan was ik geen dwaas; ik zou immers de waarheid zeggen. Maar daar zie ik van af; ik wil niet dat iemand mij meer toeschrijft dan wat hij van mij kan zien of horen.

7
CANISIUS

zelfs niet op grond van buitengewone openbaringen. En opdat ik hierop niet ijdel zou worden, is mij een doorn in het vlees gestoken; een engel van Satan, om mij met vuisten te slaan, opdat ik niet hoogmoedig zou worden.

WILLIBRORD

Ook is er - want anders zouden de buitengewone openbaringen mij verwaand kunnen maken - ook is er een doren in mijn vlees gestoken, als een bode van de satan die mij moet afranselen.

8
CANISIUS

Tot driemaal toe bad ik den Heer, dat hij zou weggaan van mij.

WILLIBRORD

Tot driemaal toe heb ik de Heer aangeroepen, dat hij van mij zou weggaan.

9
CANISIUS

Maar Hij heeft mij gezegd: "Mijn genade is u genoeg; want juist bij zwakheid komt

WILLIBRORD

Maar Hij antwoordde mij: “Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen.” Dus zal ik het liefst van alles roemen op mijn zwakheden. Dan zal de kracht van Christus in mij wonen.

10
CANISIUS

En zelfs verheug ik mij om Christus’ wil over zwakheid en smaad, over noden, vervolgingen

WILLIBRORD

Daarom lijd ik om Christus’ wil gaarne zwakheid, smaad, nood, vervolging en benauwdheid. Want als ik zwak ben, dan ben ik sterk.

11
CANISIUS

Zeker, ik ben onverstandig geweest; maar gij hebt me er toe gedwongen. Want eigenlijk had ik moeten geprezen worden door ú. Want al ben ik ook niets, toch sta ik in niets ten achter bij die buitengewone apostelen;

WILLIBRORD

Ik heb mij aangesteld als een dwaas, Gij hebt er mij toe gedwongen. Gij hadt mij moeten prijzen! Al ben ik dan niets waard, in geen enkel opzicht ben ik achtergebleven bij die aartsapostelen.

12
CANISIUS

de kentekenen toch van Apostel zijn onder u uitgewerkt met het grootste geduld, door wondertekenen, mirakels en krachten.

WILLIBRORD

De waarmerken van de apostel hebben zich onder u vertoond in alles wat ik heb verduurd en door wondertekenen en machtige daden.

13
CANISIUS

Waarin zijt gij dan wel bij de andere kerken achtergesteld? Alleen hierin, dat ikzelf

WILLIBRORD

Waarin zijt gij achtergesteld bij de andere gemeenten? Alleen dit: ik heb niet op uw kosten willen leven. Vergeef me dit onrecht maar!

14
CANISIUS

Zie, ik sta op het punt, om voor de derde keer tot u te komen, en weer zal ik u niet tot last zijn. Want ik zoek niet het uwe, maar u. Niet de kinderen moeten schatten beleggen voor de ouders, maar de ouders voor de kinderen.

WILLIBRORD

Nu sta ik klaar om voor de derde keer naar u toe te komen, en ik zal u niet tot last zijn. Het gaat mij niet om uw geld maar om uzelf: ouders moeten zorgen voor hun kinderen, niet de kinderen voor hun ouders.

15
CANISIUS

Ik zal me dus gaarne offers getroosten, me zelfs uitputten voor uw zielen. En wanneer ik u zo grenzeloos liefheb, zou ik dan minder wederliefde ontvangen?

WILLIBRORD

Wat mij betreft, gaarne wil ik voor u alles uitgeven wat ik heb en mezelf erbij. Krijg ik voor mijn gulle liefde zo'n zuinige wederliefde?

16
CANISIUS

Goed! Persoonlijk ben ik u niet tot last geweest, maar als sluw mens heb ik u met list beet gehad.

WILLIBRORD

Goed, zegt gij, hij is ons niet persoonlijk tot last geweest, maar, sluw als hij is, heeft hij ons met slinkse middelen beetgenomen.

17
CANISIUS

Heb ik u soms uitgebuit door één van hen, die ik u zond?

WILLIBRORD

Heb ik u dan uitgebuit door middel van mijn afgezanten?

18
CANISIUS

Hiervoor bestemde ik Titus, en zond den broeder met hem mee. Heeft Titus u dan uitgebuit?

WILLIBRORD

Het is waar, ik heb Titus gevraagd te gaan en die andere broeder met hem meegestuurd. Heeft Titus zich soms op uw kosten bevoordeeld? Hebben wij niet allen in dezelfde geest gehandeld en dezelfde koers gevolgd?

19
CANISIUS

Gij zijt zeker reeds lang in de mening, dat we ons bij u aan het verdedigen zijn. Voor God en in Christus betuigen we: dit alles, geliefden, geschiedde om u te stichten.

WILLIBRORD

Gij hebt natuurlijk al lang de indruk, dat wij bezig zijn onszelf bij u te verdedigen. Maar wij spreken voor het aanschijn van God en in vereniging met Christus. En alles, dierbare vrienden, is ook bedoeld voor uw bestwil.

20
CANISIUS

Want ik vrees, dat ik bij mijn komst u misschien niet zó zal vinden, als ik gaarne zou wensen; en dat ikzelf niet door u zal bevonden worden, zoals gij het verlangt; dat er misschien twist zal bestaan, naijver, wrok, partijzucht, kwaadspreken, laster, verwaandheid, wanordelijkheid;

WILLIBRORD

Want ik vrees dat ik u bij mijn komst misschien niet zo zal aantreffen als ik u zou wensen aan te treffen, en dat gij in mij een ander aantreft dan gij zoudt wensen. Ik vrees voor twist, naijver, opvliegendheid, ruzie, laster, achterklap, verwaandheid, wanordelijkheid.

21
CANISIUS

ook, dat bij mijn komst God me door u zal vernederen, en dat ik verdriet zal hebben over velen, die vroeger hebben gezondigd, en nog geen berouw hebben getoond over de onreinheid, ontucht en ongebondenheid, waaraan ze zich schuldig hebben gemaakt.

WILLIBRORD

Ik vrees dat mijn God mij opnieuw zal vernederen als ik bij u ben, en dat ik zal moeten treuren om velen die al lang in zonde leven en nog steeds geen berouw tonen over de onzedelijkheid, hoererij en losbandigheid die zij bedreven hebben.