2 Korintiërs 11

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Och, verdraagt van mij eens wat onverstand! Zeker, dat verdraagt gij wel van mij.

WILLIBRORD

Als gij maar een weinig dwaasheid van mij zoudt willen verdragen! Maar dat wilt gij wel.

2
CANISIUS

Want ik ben naijverig op u met goddelijke ijverzucht. Want aan één man heb ik u verloofd, om u als reine maagd aan Christus’ zijde te stellen;

WILLIBRORD

Gij weet toch dat mijn naijver voor u de naijver van God zelf is. Met uw enige bruidegom Christus heb ik u verloofd om u als een ongerepte maagd tot Hem te voeren.

3
CANISIUS

en nu bekruipt mij de vrees, dat zoals de slang met haar arglist Eva bedroog, ook

WILLIBRORD

Maar soms vrees ik dat gij u laat verleiden, zoals eertijds Eva door de sluwe slang werd bedrogen, en dat uw gedachten afdwalen van de trouw aan Christus.

4
CANISIUS

Want als er iemand optreedt, om u een anderen Jesus te preken dan wij u hebben verkondigd, of als gij een anderen Geest gaat krijgen dan gij ontvangen hebt, of een ander Evangelie dan gij hebt aangenomen, dan verdraagt gij dit al heel gemakkelijk.

WILLIBRORD

Als de eerste de beste een andere Jezus predikt dan wij gepredikt hebben, of u een andere geest of een ander evangelie brengt dan gij van ons hebt aanvaard, laat gij het u rustig aanleunen.

5
CANISIUS

Toch meen ik in geen enkel opzicht te moeten onderdoen voor dergelijke buitengewoon uitmuntende apostelen.

WILLIBRORD

Toch meen ik niet achter te staan bij die aartsapostelen!

6
CANISIUS

Ook al zou ik een leek zijn in het spreken, op het stuk van kennis ben ik het niet; want die hebben we u ten allen tijde en op alle punten wel heel duidelijk meegedeeld.

WILLIBRORD

Al ben ik dan onbedreven in het spreken, kennis der waarheid heb ik genoeg, zoals ik u allen op allerlei wijzen heb getoond.

7
CANISIUS

Of heb ik er verkeerd aan gedaan, met u om niet Gods Evangelie te verkondigen, mijzelf vernederend om u te verheffen?

WILLIBRORD

Of heb ik er verkeerd aan gedaan, dat ik om u te verheffen mijzelf vernederde? Was het een zonde u het evangelie van God om niet te verkondigen?

8
CANISIUS

Andere gemeenten heb ik ontriefd door vergoeding aan te nemen voor het dienen van u.

WILLIBRORD

Andere gemeenten heb ik gebrandschat en van hen ondersteuning aangenomen, om u van dienst te kunnen zijn.

9
CANISIUS

En toen ik bij mijn verblijf onder u nog te kort kwam, ben ik toch niemand lastig gevallen. Want de broeders, die uit Macedónië kwamen, hebben mijn tekort aangevuld, en ik heb mij er wèl voor gewacht, u op een of andere wijze tot last te zijn; en ik zal dit ook blijven doen.

WILLIBRORD

En toen ik bij u was en gebrek kreeg, ben ik niemand lastiggevallen. De broeders die uit Macedonië kwamen hebben in al mijn behoeften voorzien. In elk opzicht heb ik mij ervoor gewacht u tot last te zijn. En dat zal ook zo blijven.

10
CANISIUS

Zo zeker als de waarheid van Christus in mij is: in de streken van Achaja laat ik me die roem niet verkleinen.

WILLIBRORD

Zo zeker als de waarheid van Christus in mij is: ik zal mij die roem niet laten ontnemen in heel het land van Achaïa.

11
CANISIUS

Waarom? Omdat ik u niet liefheb? Dat weet God.

WILLIBRORD

Waarom? Omdat ik u niet liefheb? God weet wel beter.

12
CANISIUS

Maar ik doe het, en zal het blijven volhouden, om hun de kans te ontnemen, die er op uit zijn, om in dingen, waarop men groot kan gaan, helemaal aan ons gelijk te zijn.

WILLIBRORD

En ik zal dit volhouden om elke kans te ontnemen aan hen die elke kans willen aangrijpen om zich op een lijn te stellen met ons in dat zo begeerde apostelschap.

13
CANISIUS

Die lieden toch zijn schijn-apostelen, bedriegelijke arbeiders, die zich voordoen als Apostelen van Christus.

WILLIBRORD

Schijnapostelen zijn het, oneerlijke werkers, die paraderen als afgezanten van Christus.

14
CANISIUS

En dit behoeft niemand te verwonderen; want ook Satan zelf vermomt zich als een engel des lichts.

WILLIBRORD

En geen wonder: de satan zelf vermomt zich als een engel van het licht.

15
CANISIUS

Het is dus niets bijzonders, dat ook zijn dienaars zich voordoen als dienaars der gerechtigheid. Hun einde zal zijn naar hun werken.

WILLIBRORD

Het is dus niets bijzonders als zijn dienaars zich voordoen als dienaars van heiligheid. Maar hun einde zal beantwoorden aan hun daden.

16
CANISIUS

Ik herhaal het: Niemand houde mij voor een dwaas; o f anders, ziet me maar aan voor een dwaas, dan mag ook ik mij een weinig gaan roemen.

WILLIBRORD

Nogmaals, laat niemand mij beschouwen als een dwaas. Doet gij het toch, dan moet gij mij ook het voorrecht van de nar gunnen en mij toestaan een weinig te roemen.

17
CANISIUS

Zeker, wat ik op het punt van eigenroem ga zeggen, is niet naar ‘s Heren geest, maar

WILLIBRORD

Wat ik op dit stuk ga zeggen, is in dwaasheid gezegd, niet volgens de geest des Heren.

18
CANISIUS

Maar omdat er zovelen zijn, die roemen naar het vlees, zal ook ik het eens doen.

WILLIBRORD

Als zovelen zich laten voorstaan op wereldse voorrechten, mag ik het ook.

19
CANISIUS

Gij verdraagt toch zo makkelijk de dwazen, omdat gij zelf o zo wijs zijt!

WILLIBRORD

Gij die zo verstandig zijt duldt gaarne de dwaasheid van anderen.

20
CANISIUS

Gij verdraagt het immers, als men u tyranniseert, als men u uitzuigt en beetneemt, als men verwaand is, en u in het aangezicht slaat.

WILLIBRORD

Gij verdraagt het immers, dat men u tiranniseert, dat men u uitzuigt en uitbuit, dat men u hooghartig behandelt en in het gezicht slaat.

21
CANISIUS

Ik moet het tot mijn schande bekennen: daartoe zijn wij te zwak geweest! Maar voor de rest—ik spreek in onverstand wat een ander aandurft, dat durf ik ook.

WILLIBRORD

Tot mijn schande moet ik bekennen: wij zijn hiervoor te zwak geweest. Maar als anderen het durven - nu komt de dwaasheid aan het woord - waag ik het ook.

22
CANISIUS

Zij zijn Hebreën? Ik ook. Zij zijn Israëlieten? Ik ook. Zij zijn Abrahams zaad? Ik

WILLIBRORD

Zijn zij Hebreeën? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Zijn zij kinderen van Abraham? Ik ook.

23
CANISIUS

Zij zijn dienaars van Christus? Ik spreek als een onwijze: Ik veel meer; in zwoegen

WILLIBRORD

Zijn zij dienaren van Christus? Het lijkt waanzin, ik nog meer! Ik heb harder gezwoegd, ik heb langer gevangen gezeten, ik had veel meer slagen te verduren en doodsgevaren zonder tal.

24
CANISIUS

Van de Joden kreeg ik vijfmaal de veertig min één;

WILLIBRORD

Vijfmaal kreeg ik van de Joden de veertig-min-één.

25
CANISIUS

driemaal ben ik met de roede gegeseld; ééns gestenigd; driemaal heb ik schipbreuk geleden; ééns een heel etmaal rondgezwalkt in het holle der zee.

WILLIBRORD

Driemaal ben ik met stokken geslagen, eenmaal gestenigd. Driemaal heb ik schipbreuk geleden, eens een heel etmaal doorgebracht in volle zee.

26
CANISIUS

Op zwerftochten menigmaal, in gevaren van rivieren, gevaren van rovers, gevaren van eigen volk, gevaren van heidenen, gevaren in de stad, gevaren in de woestijn, gevaren op zee, gevaren onder valse broeders.

WILLIBRORD

Altijd op reis, gevaren van rivieren en gevaren van rovers, gevaren van de kant van mijn eigen volk en van de heidenen, gevaren in steden en in de woestijn, gevaren op zee, gevaren te midden van valse broeders,

27
CANISIUS

Onder arbeid en zwoegen vaak zonder slaap, in honger en dorst, in vasten dikwijls, in koude en naaktheid.

WILLIBRORD

met zwoegen en tobben, veel slapeloze nachten, honger en dorst, vaak zonder eten, in koude en naaktheid.

28
CANISIUS

En behalve de rest, de toeloop nog, dag in, dag uit; de zorg voor alle kerken.

WILLIBRORD

En afgezien van al het overige: dag in dag uit drukt mij de zorg voor al de gemeenten.

29
CANISIUS

Wie is er zwak, en ik voel me niet zwak? Wie ondervindt ergernis, en ik gloei niet

WILLIBRORD

Niemand is zwak of ik ben het ook. Niemand komt ten val of het grijpt me in de ziel.

30
CANISIUS

Moet er geroemd worden, dan wil ik op mijn zwakheid gaan roemen.

WILLIBRORD

Als er toch geroemd moet worden, zal ik roemen op mijn zwakheid.

31
CANISIUS

Ik lieg niet; dat weet de God en Vader van den Heer Jesus, in eeuwigheid geprezen.

WILLIBRORD

God, de Vader van onze Heer Jezus gezegend is Hij in eeuwigheid! weet dat ik niet lieg.

32
CANISIUS

Toen ik in Damascus was, liet de stadhouder van koning Aretas de stad der Damascenen bewaken, om zich van me meester te maken;

WILLIBRORD

Toen ik in Damascus was, liet de stadhouder van koning Aretas de stad bewaken om mij te vangen;

33
CANISIUS

maar door een venster werd ik in een mand over de muur naar beneden gelaten, en zó ontkwam ik aan zijn handen.

WILLIBRORD

en om aan zijn greep te ontsnappen moest ik in een mand worden neergelaten door een venster in de stadsmuur.