1 Samuel 9
Alle 2 beschikbare vertalingen
Toen Salomon de tempel van Jahweh, het koninklijk paleis en alle andere ontworpen gebouwen voltooid had,
In Benjamin leefde een man: zijn naam was Kis, de zoon van Abiël, de zoon van Seror, de zoon van Bekorat, de zoon van Afiach, een Benjaminiet; hij was een vermogend man.
verscheen Jahweh hem, evenals vroeger te Gibon.
Die man had een zoon, Saul geheten, jeugdig en mooi; geen Israëliet kon met hem vergeleken worden: met kop en schouders stak hij boven allen uit.
En Hij sprak tot hem: Ik heb de smeekbede, die gij tot Mij opzondt, gehoord en de tempel, die gij gebouwd hebt, geheiligd. Mijn Naam zal Ik er voor eeuwig doen wonen, mijn ogen en mijn hart zullen er altijd op gericht zijn.
Eens, toen de ezelinnen van Kis, de vader van Saul, waren weggelopen, zei Kis tot zijn zoon Saul: `Ga met een knecht de ezelinnen zoeken.'
Wanneer gij, juist als David, uw vader, in oprechtheid en onschuld des harten voor mijn aanschijn blijft wandelen, volgens mijn geboden leeft en mijn wetten en voorschriften onderhoudt,
Saul trok door het bergland van Efraïm en door het land van Salisa zonder de ezelinnen te vinden. Vervolgens trokken zij door het land van Saalim, waar ze ook niet waren, en door dat van Benjamin, maar ook daar vonden zij de dieren niet.
dan zal Ik uw koningstroon over Israël voor altijd bevestigen, zoals Ik aan uw vader David beloofd heb, toen Ik hem zeide: "Nooit zal het u aan een man op de troon van
Toen zij tenslotte in het land van Suf gekomen waren, zei Saul tegen de knecht die hem vergezelde: `Laten we maar teruggaan' anders maakt mijn vader zich meer zorgen over ons dan over de ezelinnen.'
Maar wanneer gij en uw zonen u van Mij afkeert, de geboden en wetten, die Ik u gaf, niet meer onderhoudt, en andere goden gaat dienen en u voor hen neerwerpt,
Maar de knecht zei tegen Saul: `Ginds in die stad is een man Gods: hij staat hoog in aanzien; alles wat hij zegt komt precies uit. Laten we er meteen naar toe gaan; misschien kan hij ons inlichtingen geven over datgene waarvoor wij op weg zijn gegaan.'
dan zal Ik Israël wegvagen uit het land, dat Ik hun heb gegeven, en de tempel, die Ik voor mijn Naam heb geheiligd, verwerpen. Israël zal een schimp en een schande worden voor alle volkeren,
Saul zei tegen de knecht: `Wat kunnen wij die man aanbieden als wij erheen gaan? Het brood in onze reiszakken is op en wij hebben niets anders bij ons dat wij de man Gods kunnen aanbieden.'
en deze tempel een puinhoop, waarbij iedereen, die voorbijgaat, blijft stilstaan en sist. En wanneer men zal vragen: Waarom heeft Jahweh zó met dit land en met deze tempel gedaan,
Maar de knecht drong nog eens bij Saul aan en zei: `Ik heb nog een kwart sikkel zilver bij me; als ik die de man Gods aanbied, zal hij ons wel inlichtingen geven over de weg die we moeten gaan.'
dan zal het antwoord zijn: Omdat zij Jahweh, hun God, die hen uit Egypte voerde, hebben verlaten, om zich aan andere goden te hechten, zich voor hen neer te werpen en hen te dienen; daarom heeft Jahweh al deze ellende over hen gebracht!
- Vroeger zei men in Israël, als men God ging raadplegen: Kom, laten wij naar de ziener gaan; de profeet van tegenwoordig werd vroeger namelijk ziener genoemd.
Toen Salomon na verloop van twintig jaar de beide bouwwerken, de tempel van Jahweh en het koninklijk paleis, had voltooid,
Toen zei Saul tegen de knecht: `Dat is een goed voorstel! Kom, laten we naar de ziener gaan.' Zij gingen dus naar de stad waar de man Gods was.
schonk hij twintig steden in Galilea aan Chirom, den koning van Tyrus, omdat deze hem cederen cypressenhout en goud geleverd had, zoveel hij wenste.
Toen zij de oplopende weg naar de stad insloegen, kwamen zij meisjes tegen die water gingen putten en vroegen hen: `Is de ziener hier?'
Maar toen Chirom er van Tyrus heen ging, om de steden te zien, die Salomon hem geschonken had, was hij er niet tevreden over,
De meisjes antwoordden: `Ja, hij was net voor u hier; als u zich haast, treft u hem nog; hij is zojuist in de stad gekomen, omdat het volk vandaag op de hoogte een offermaal houdt.
en zeide: Zijn dat nu de steden, die ge mij hebt gegeven, mijn broeder? En hij noemde
Als u de stad binnengaat, treft u hem nog voordat hij de hoogte opgaat om te eten, want het volk eet niet, voor hij gekomen is. Hij moet het offer zegenen, en daarna eten de genodigden. Gaat dus maar verder; dan zult u hem spoedig vinden.'
Toch zond Chirom nog honderd twintig talenten goud aan den koning.
Zij gingen dus naar de stad en toen zij de stad binnengingen kwam Samuël juist naar buiten, hun tegemoet, om zich naar de hoogte te begeven.
Ziehier, hoe het stond met de verplichte arbeiders, die koning Salomon liet opkomen voor de bouw van de tempel van Jahweh, zijn eigen paleis, het Millo, de muur van Jerusalem en van Chasor, Megiddo en Gézer.
Nu had Jahwe Samuël daags voor de komst van Saul meegedeeld:
Farao, de koning van Egypte, was opgetrokken en had Gézer ingenomen, het in brand gestoken en de Kanaänieten, die er woonden, gedood. Nu had hij de stad als huwelijksgift geschonken aan zijn dochter, de vrouw van Salomon.
`Morgen om deze tijd stuur Ik een man uit Benjamin naar u toe, die gij moet zalven tot vorst van mijn volk Israël. Hij zal mijn volk verlossen uit de macht van de Filistijnen, want Ik heb op mijn volk neergezien, omdat zijn hulpgeroep tot Mij is doorgedrongen.
Daarom herbouwde Salomon Gézer. Verder bouwde hij Laag-Bet-Choron,
Toen Samuël Saul zag, gaf Jahwe hem te kennen: `Dit is de man, over wie Ik u gesproken heb. Hij zal heersen over mijn volk.'
Baälat en Tamar in de woestijn van Juda;
In de poort trad Saul op Samuël toe en zei: `Wilt u zo vriendelijk zijn, mij het huis van de ziener te wijzen?'
bovendien nog al zijn voorraadsteden, wagensteden en ruitersteden en alle ontworpen gebouwen in Jerusalem, op de Libanon en in geheel zijn rijksgebied.
Samuël gaf Saul ten antwoord: `Ik ben de ziener. Ga voor mij uit naar de hoogte; vandaag gaat u met mij eten en morgenvroeg zal ik u uitgeleide doen. Ik zal u vertellen wat u op het hart ligt:
Heel de overgebleven bevolking der Amorieten, Chittieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jeboesieten, die niet tot de Israëlieten behoorden, liet Salomon voor de arbeidsdienst opkomen.
wat de ezelinnen betreft die al drie dagen zoek zijn, maak u daarover niet bezorgd; ze zijn terecht. Maar wat Israël zich wenst, aan wie valt dat ten deel? Aan niemand anders dan aan u en uw gehele familie.'
Het waren de nakomelingen van hen, die in het land waren overgebleven, en die de Israëlieten niet hadden kunnen uitroeien. Zo is het gebleven tot op deze dag.
Saul antwoordde: `Ik ben maar een Benjaminiet en kom dus uit een van de kleinste stammen van Israël; mijn geslacht is het onbeduidendste van alle geslachten van de stam Benjamin. Hoe kunt u dan zoiets tegen mij zeggen?'
Maar van de Israëlieten maakte hij niemand tot arbeider; zij waren zijn soldaten, hovelingen, legeroversten, bevelvoerders, wagenmenners en ruiters.
Toen nam Samuël Saul en diens knecht met zich mee. Hij leidde hen de zaal binnen, gaf hun een plaats aan het hoofd van de genodigden, ongeveer dertig man,
Tot hen behoorden ook de vijf honderd vijftig hoofdopzichters, die over het werk van Salomon stonden, en toezicht hielden over het volk, dat het werk moest verrichten.
en zei tegen de kok: `Dien het stuk op dat ik u gegeven heb met de opdracht het apart te houden.'
Toen de dochter van Farao uit de Davidstad het paleis had betrokken, dat Salomon voor haar had gebouwd, trok hij het Millo op.
Toen diende de kok het schenkelstuk op en zette dat voor aan Saul. Samuël zei: `Wat men u heeft voorgezet is het uitgelezen stuk; eet ervan, want voor u werd het bewaard en dat was mijn bedoeling reeds, toen ik het volk uitnodigde voor dit feest.' Zo at Saul die dag met Samuël.
En nadat Salomon de tempel voltooid had, offerde hij drie maal per jaar brand- en vredeoffers op het altaar, dat hij voor Jahweh had gebouwd, en brandde hij reukwerk voor het aanschijn van Jahweh.
Daarna daalden zij van de hoogte af naar de stad, en Samuël onderhield zich met Saul op het dakterras. `
Ook rustte Salomon een vloot uit te Esjon-Géber bij Elat, aan de oever van de Rode Zee, in het land van Edom.
Zij stonden vroeg op, en zodra de dag aangebroken was riep Samuël tot Saul op het dakterras: `Kom, dan zal ik u uitgeleide doen.' Saul kwam en samen gingen zij naar buiten, hij en Samuël.
Op deze vloot plaatste Chirom zijn ervaren scheepslieden naast het scheepsvolk van Salomon.
Toen ze aan het eind van de stad waren gekomen, zei Samuël tot Saul: `Zeg tegen de knecht dat hij vooruit moet gaan de knecht deed dat - en blijf zelf een ogenblik staan: dan zal ik u mededelen wat God gezegd heeft.'
Zij gingen naar Ofir, waar ze vier honderd twintig talenten goud haalden, dat ze bij koning Salomon brachten.
Niet beschikbaar in deze vertaling