1 Samuel 22
Alle 2 beschikbare vertalingen
Drie jaren bleef het nu rustig, en was er geen oorlog tussen Aram en Israël.
David ging daar weg en vond een veilig onderkomen in de grot van Adullam. Toen zijn broers en andere familieleden dit hoorden, kwamen zij naar hem toe.
Maar toen in het derde jaar koning Josafat van Juda bij den koning van Israël op bezoek was,
Ook sloten zich allerlei lieden bij hem aan die in het nauw zaten of schulden hadden of verbitterd waren. David werd hun aanvoerder. Zo kwamen er ongeveer vierhonderd man bij hem.
sprak de koning van Israël tot zijn hof: Weet gij wel, dat Rama in Gilad van ons is?
Vandaag ging David naar Mispe in Moab en hij vroeg de koning van Moab: `Kunnen mijn vader en moeder een onderkomen bij u krijgen, totdat ik weet wat God met mij voorheeft?'
En hij vroeg Josafat: Wilt gij met mij ten strijde trekken naar Rama in Gilad? En
Zo bracht hij ze onder bij de koning van Moab en zij bleven bij hem, zolang David zich in zijn schuilplaats verschanst hield.
Toch verzocht Josafat den koning van Israël: Vraag echter eerst, wat Jahweh zegt.
Maar de profeet Gad zei tot David: `Blijf niet in die schuilplaats, maar ga naar Juda.' Toen vertrok David naar het bos van Cheret.
Toen ontbood de koning van Israël de profeten, tezamen ongeveer vier honderd man. Hij vroeg hun: Zal ik tegen Rama in Gilad ten strijde trekken, of niet? Zij antwoordden:
Het kwam Saul ter ore dat David en zijn mannen gezien waren. Saul zat toen onder de tamarisk op de heuvel in Rama, met zijn speer in de hand, en al zijn hovelingen stonden bij hem.
Maar Josafat vroeg: Is hier geen profeet van Jahweh meer, dien we kunnen raadplegen?
Saul sprak tot hen: `Luistert eens, Benjaminieten! Gaat de zoon van Isaï soms ook aan jullie landerijen en wijngaarden geven, en gaat hij ook jullie aanstellen tot bevelhebbers over duizend en over honderd,
De koning van Israël antwoordde: Er is nog één man, door wien wij Jahweh kunnen raadplegen. Maar ik heb een hekel aan hem; want hij voorspelt mij nooit iets goeds, altijd maar kwaad. Het is Mikájehoe, de zoon van Jimla. Maar Josafat zei: De koning moet zo iets niet zeggen.
dat jullie met zijn allen tegen mij samenzweren? Niemand heeft mij gewaarschuwd dat mijn zoon een verbond sloot met de zoon van Isaï; niemand van jullie heeft zich om mij bekommerd en mij gewaarschuwd dat mijn zoon mijn knecht opstookte om mij te belagen, zoals nu wel duidelijk is.'
Toen riep de koning van Israël een kamerdienaar en zei: Haal vlug Mikájehoe, den zoon van Jimla.
Toen nam Doeg de Edomiet die bij de hovelingen van Saul stond, het woord en zei: `Ik heb gezien dat de zoon van Isaï in Nob kwam, bij Achimelek, de zoon van Achitub.
Intussen waren de koning van Israël en Josafat, de koning van Juda, in ambtsgewaad op hun tronen gaan zitten, op de open plaats bij de poort van Samaria, en bleven al de profeten voor hen profeteren.
Die heeft Jahwe voor hem geraadpleegd; die heeft hem proviand gegeven en die heeft hem ook het zwaard van Goliat de Filistijn gegeven.'
Een zekere Sidki-ja, de zoon van Kenaäna, had zich ijzeren horens gemaakt, en zeide: Zo spreekt Jahweh! Hiermee zult gij de Arameën neerstoten tot verdelgens toe.
De koning ontbood toen de priester Achimelek, de zoon van Achitub, met al zijn familieleden die priester waren in Nob; gezamenlijk kwamen zij bij de koning.
Al de andere profeten profeteerden hetzelfde en riepen: Trek op naar Rama in Gilad! Gij zult zeker slagen; want Jahweh heeft het aan den koning overgeleverd.
Saul zei: `Zoon van Achitub, luister!' Deze antwoordde: `Spreek, heer!'
De bode, die Mikájehoe was gaan roepen, zeide tot hem: Zie eens; eenstemmig hebben de profeten den koning een gunstig antwoord gegeven; laat ook uw antwoord zijn als het hunne, en voorspel iets goeds.
Toen zei Saul: `Waarom hebt u met de zoon van Isaï tegen mij samengespannen? U hebt hem brood gegeven en een zwaard en u hebt God voor hem geraadpleegd. Daardoor kon hij tegen mij in opstand komen, zoals nu wel duidelijk is.'
Maar Mikájehoe zeide: Zo waar Jahweh leeft; wat Jahweh mij zegt, zal ik spreken!
Achimelek antwoordde: 'Als iemand van uw hovelingen betrouwbaar is, dan is het toch David, de schoonzoon van de koning, het hoofd van uw lijfwacht, hoog geëerd in uw huis!
Toen hij nu bij den koning gekomen was, zeide deze tot hem: Mikájehoe, zullen wij naar Rama in Gilad ten strijde trekken of niet? Hij antwoordde hem: Trek op; ge zult
En het was toch niet de eerste keer dat ik God voor hem raadpleegde. Integendeel! Daarom moet de koning zijn dienaar niets ten laste leggen, en mijn familie evenmin, want uw dienaar wist niet het minste of geringste van dat alles af.'
De koning snauwde hem toe: Hoe dikwijls moet ik u bezweren, mij in de naam van Jahweh niets dan de waarheid te zeggen?
Maar de koning zei: `U zult sterven, Achimelek, u en uw hele familie!'
Maar nu sprak hij: Ik zag heel Israël over de bergen verstrooid als schapen zonder herder! En Jahweh sprak: Ze hebben geen heer; laat ze rustig naar huis terugkeren!
En de koning beval de soldaten van de lijfwacht die bij hem stonden: `Vooruit, doodt de priesters van Jahwe, want ook zij heulen met David; zij wisten dat hij op de vlucht was en ze hebben mij niet gewaarschuwd.' Maar de dienaren van de koning weigerden een hand uit te steken om de priesters van Jahwe neer te slaan.
Toen zei de koning van Israël tot Josafat: Heb ik het u niet gezegd? Hij voorspelt
Daarom zei de koning tot Doeg de Edomiet: `Vooruit, dan jij; sla de priesters neer.' En Doeg de Edomiet trad naar voren en sloeg de priesters neer; hij doodde die dag vijfentachtig man, dragers van de linnen efod.
Maar Mikájehoe sprak: Dat is niet waar! Luister niettemin naar het woord van Jahweh! Ik zag Jahweh op zijn troon, met het hemelse heir rechts en links om Hem heen.
Ook keerde hij zijn zwaard tegen Nob, de stad van de priesters; mannen en vrouwen, kinderen en zuigelingen, runderen, ezels en schapen joeg hij over de kling.
Jahweh vroeg: Wie wil Achab overhalen, naar Rama in Gilad op te trekken, om daar te sneuvelen? En de een zei zus, de ander zo.
Een zoon van Achimelek, de zoon van Achitub, wist echter te ontkomen en vluchtte naar David. Hij heette Abjatar.
Toen trad er een geest naar voren, ging voor Jahweh staan en zeide: Ik wil hem overhalen. Jahweh vroeg hem: Hoe?
Toen Abjatar David vertelde dat Saul de priesters van Nob vermoord had,
Hij antwoordde: Ik ga een leugengeest worden in de mond van al zijn profeten. Toen sprak Jahweh: Ge moogt hem bewerken, en ge zult slagen ook; ga heen en doe het.
zei David tot hem: `Toen ik merkte dat Doeg de Edomiet daar in Nob was, wist ik al dat hij het bij Saul zou aanbrengen. Ik ben dus aansprakelijk voor de dood van uw hele familie.
Welnu, thans heeft Jahweh een leugengeest in de mond van al uw profeten gelegd, omdat Jahweh uw verderf heeft besloten.
Blijf bij mij en wees niet bevreesd, want dezelfde die u naar het leven staat, staat ook mij naar het leven. U staat onder mijn bescherming.'
Maar nu trad Sidki-jáhoe, de zoon van Kenaäna, vooruit, gaf Mikájehoe een slag in het gezicht, en zeide: Wat; zou de geest van Jahweh mij hebben verlaten, om te spreken tot u?
Niet beschikbaar in deze vertaling
Mikájehoe antwoordde: Dat zult ge gewaar worden, wanneer ge van huis tot huis zult vluchten, om u te verbergen.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Nu sprak de koning van Israël: Neem Mikájehoe gevangen, en breng hem bij de stadsvoogd Amon en bij prins Joasj.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Zeg hun: De koning beveelt, hem gevangen te houden en hem slecht eten en drinken te geven, tot hij ongedeerd terugkomt.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Maar Mikájehoe sprak: Als gij ongedeerd terugkomt, heeft Jahweh niet door mij gesproken.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Zo trok dus de koning van Israël, met koning Josafat van Juda, naar Rama in Gilad.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Maar de koning van Israël zei tot Josafat: Ik wil verkleed de strijd ingaan, doch gij kunt uw eigen kleren wel aanhouden. Hierop verkleedde de koning van Israël zich, voor hij ten strijde trok.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Nu had de koning van Aram zijn twee en dertig bevelhebbers van de strijdwagens de opdracht gegeven: Valt niemand aan, wie het ook zij, maar alleen den koning van Israël.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Toen zij nu Josafat zagen, dachten ze: Dat is zeker de koning van Israël. En ze vielen op hem aan. Maar Josafat hief een krijgsgeschreeuw aan,
Niet beschikbaar in deze vertaling
waardoor ze bemerkten, dat hij de koning van Israël niet was. Daarom lieten zij hem met rust.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Intussen richtte iemand op goed geluk af zijn boog, en trof den koning van Israël tussen de voegen van het pantser. Deze beval toen zijn wagenmenner: Wend de teugels, en breng mij van het slagveld; want ik ben gewond.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Maar omdat de strijd toen juist op zijn hevigst was, moest de koning tegenover de Arameën rechtop in zijn wagen blijven staan, ofschoon het bloed uit zijn wonde in de bak van de wagen neersijpelde. Tegen de avond echter stierf hij.
Niet beschikbaar in deze vertaling
En nog voor zonsondergang ging de kreet door het leger: Iedereen terug naar zijn stad, iedereen terug naar zijn land;
Niet beschikbaar in deze vertaling
de koning is dood! In Samaria aangekomen, begroef men den koning;
Niet beschikbaar in deze vertaling
en toen men de wagen uitspoelde bij de vijver van Samaria, waar lichtekooien aan het baden waren, likten de honden zijn bloed op. Zo werd het woord vervuld, dat Jahweh gesproken had.
Niet beschikbaar in deze vertaling
De verdere geschiedenis van Achab, met al wat hij deed, ook de bouw van het ivoren paleis en de versterking der steden, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Israël.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Achab ging bij zijn vaderen te ruste, en zijn zoon Achazja volgde hem op.
Niet beschikbaar in deze vertaling
In het vierde jaar der regering van Achab over Israël werd Josafat, de zoon van Asa, koning van Juda.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Josafat was vijf en dertig jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde vijf en twintig jaar te Jerusalem. Zijn moeder heette Azoeba, en was de dochter van Sjilchi.
Niet beschikbaar in deze vertaling
In alles volgde hij het voorbeeld van zijn vader Asa, zonder daarvan af te wijken; zo deed hij wat recht was in de ogen van Jahweh. Alleen werden de offerhoogten niet afgeschaft, zodat het volk er bleef offeren en wierook branden.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Josafat leefde in vrede met den koning van Israël.
Niet beschikbaar in deze vertaling
De verdere geschiedenis van Josafat, met de heldendaden, die hij verrichtte, en de oorlogen, die hij voerde, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Juda.
Niet beschikbaar in deze vertaling
De verminkten, die tijdens de regering van zijn vader Asa nog waren overgebleven, verwijderde hij uit het land.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Er was toen geen koning in Edom, maar een stadhouder
Niet beschikbaar in deze vertaling
van koning Josafat. Deze bouwde een Tarsjisjvloot, om daarmee naar Ofir te varen om goud. Maar hij voer niet uit, daar de vloot schipbreuk leed bij Esjon-Géber.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Toen zei Achazja, de zoon van Achab, tot Josafat: Laat mijn volk met het uwe de schepen bemannen; maar Josafat weigerde.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Josafat ging bij zijn vaderen te ruste, en werd in de stad van zijn vader David bij zijn vaderen begraven. Zijn zoon Joram volgde hem op.
Niet beschikbaar in deze vertaling
In het zeventiende jaar der regering van Josafat over Juda werd Achazja, de zoon van Achab, te Samaria koning van Israël. Twee jaar regeerde hij over Israël.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Hij deed wat kwaad was in de ogen van Jahweh, en volgde het wangedrag na van zijn vader en moeder en dat van Jeroboam, den zoon van Nebat, die Israël tot zonde had verleid.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Hij diende Báal en boog zich voor hem neer; zo tergde hij Jahweh, Israëls God, juist zoals zijn vaderen het hadden gedaan.
Niet beschikbaar in deze vertaling