1 Samuel 20
Alle 2 beschikbare vertalingen
Daarna trok Ben-Hadad, de koning van Aram, heel zijn legermacht samen, terwijl twee en dertig koningen zich met hun paarden en strijdwagens bij hem aansloten. Zo rukte hij op, belegerde Samaria en bestormde het.
David vluchtte weg uit Najot bij Rama. Hij kwam bij Jonatan en vroeg: `Wat heb ik toch gedaan?' Wat is mijn misdaad? Wat heb ik tegenover je vader misdreven dat hij mij naar het leven staat?'
Toen zond hij gezanten naar de stad tot koning Achab van Israël,
Hij antwoordde hem: `Geen sprake van dat jij zou moeten sterven! Je weet dat mijn vader hoegenaamd niets doet of hij vertrouwt het mij toe. Waarom zou mijn vader dan dit voornemen voor mij verborgen houden? Geen sprake van!'
en liet hem zeggen: Zo spreekt Ben-Hadad! Uw zilver en uw goud behoren mij, maar uw vrouwen en kinderen moogt ge behouden.
Maar David hield vol en zei: `Je vader weet heel goed dat ik je genegenheid gewonnen heb en heeft dus gedacht: Jonatan mag dit niet weten; het zou hem pijn doen. Neen, zowaar Jahwe leeft en zowaar jij leeft: ik ben maar een stap van de dood verwijderd.'
De koning van Israël antwoordde: Zoals ge zegt, mijn heer en koning; met al het mijne behoor ik u toe.
Jonatan vroeg david: `Wat wil je dat ik voor je doen zal?'
Maar de gezanten keerden terug en zeiden: Zo spreekt Ben-Hadad! Niet alleen uw goud en uw zilver, maar ook uw vrouwen en kinderen moet ge mij geven;
Toen zei David tot Jonatan: `Morgen is het nieuwe maan en zou ik beslist met de koning moeten eten. Maar als je me verlof geeft, kan ik me tot overmorgen buiten de stad schuilhouden.
anders stuur ik morgen om deze tijd mijn volk, om uw paleis en de huizen uwer dienaren te doorzoeken; en dan grijpen ze alles, wat hun ogen begeren, en nemen het mee.
Als je vader mij mist, moet je hem zeggen: David heeft mij dringend verlof gevraagd om naar Betlehem, zijn woonplaats, te gaan, omdat heel zijn familie daar het jaarlijks offer viert.
Toen riep de koning van Israël al de oudsten bijeen en sprak: Thans ziet gij duidelijk, dat hij ons kwaad wil; want nu stuurt hij om mijn vrouwen en kinderen, terwijl ik hem toch mijn zilver en goud niet geweigerd heb.
Zegt hij dan dat het goed is, dan is je dienaar veilig, maar wordt hij kwaad, dan kun je er zeker van zijn dat mijn ondergang voor hem een uitgemaakte zaak is.
Al de oudsten en heel het volk antwoordden hem: Ga niet op het voorstel in en geef niet toe.
Blijf je dienaar trouw, want met een verbond in de naam van Jahwe heb je mij aan jezelf verbonden. Heb ik echter schuld, dan moet jij me doden. Maar lever mij niet uit aan je vader!'
Daarom sprak hij tot de gezanten van Ben-Hadad: Zegt aan mijn heer en koning: Al wat gij uw dienaar de eerste keer hebt laten bevelen, zal ik doen; maar dit kan ik niet. Daarop gingen de gezanten heen, en brachten het antwoord over.
Jonatan antwoordde: `Geen denken aan! Als ik er zeker van was dat mijn vader je ondergang besloten had, dan zou ik het je beslist laten weten.'
Nu liet Ben-Hadad hem echter melden: Zo mogen de goden mij doen en nog erger, als het puin van Samaria voldoende zal zijn, om de holle hand te vullen van al het volk, dat ik onder mijn bevelen heb.
Toen vroeg David aan Jonatan: `Maar door wie en hoe laat je me weten of je vader harde woorden tegen je gesproken heeft?'
Maar de koning van Israël antwoordde: Er is een spreekwoord: "Iemand die aangespt
Daarop zei Jonatan tot David: `Kom, laten we de stad uitgaan.' En samen gingen zij de stad uit.
Zodra Ben-Hadad, die juist met de koningen in de tenten zat te drinken, dit antwoord vernam, zeide hij tot zijn dienaren: In het gelid! En ze stelden zich in slagorde op tegen de stad.
Nu zei Jonatan tot David: `Jahwe, de God van Israël, is getuige dat ik morgen of overmorgen mijn vader zal uithoren. Staat het goed voor David en stuur ik je geen boodschap om jou ervan in kennis te stellen,
Maar toen kwam er een profeet bij Achab, den koning van Israël, en zeide: Zo spreekt Jahweh! Ziet gij heel deze grote menigte? Welnu, vandaag nog lever Ik ze aan u over.
dan mogen Jahwe dit me Jonatan doen en nog erger. Is mijn vader van plan je kwaad te doen, dan stel ik je daarvan in kennis en geef ik je verlof, een veilig heenkomen te zoeken. Moge Jahwe met je zijn, zoals Hij met mijn vader is geweest.
Hierop vroeg Achab: Door wien? Hij antwoordde: Zo spreekt Jahweh! Door de manschappen
Ben ik dan nog in leven, wees dan even trouw aan mij als Jahwe en laat mij niet sterven.
Nu monsterde hij de manschappen van de landvoogden; er waren er tweehonderd twee en dertig. Daarna monsterde hij heel het volk; in het geheel zeven duizend Israëlieten.
Blijf ook aan mijn huis altijd je trouw tonen, ook wanneer Jahwe de vijanden van David van de aardbodem verdelgt.'
‘s Middags, terwijl Ben-Hadad met de twee en dertig koningen, die hem te hulp gekomen
Toen sloot Jonatan een verbond met het huis van David, ook voor het geval dat Jahwe Davids vijanden zou straffen.
de manschappen van de landvoogden gingen voorop. Terstond liet men Ben-Hadad berichten, dat er mannen uit Samaria kwamen.
En in zijn liefde voor David verklaarde Jonatan nogmaals onder ede dat hij David liefhad als zichzelf.
Hij beval: Hetzij ze met vredelievende bedoelingen komen, hetzij om te strijden, grijpt ze levend.
Nu zei Jonatan tot hem: `Morgen is het nieuwe maan en als jouw stoel leeg blijft zal dat opvallen.
Intussen trok achter de manschappen van de landvoogden ook de tros van het leger de stad uit,
Kom dan overmorgen naar de plek waar je op die bewuste dag een schuilplaats hebt gevonden. Blijf in de buurt van de steen van het vertrek.
en iedereen versloeg zijn man. De Arameën namen de vlucht, doch de Israëlieten zetten hen achterna. Maar Ben-Hadad, de koning van Aram, ontkwam te paard met enige ruiters.
Dan zal ik doen alsof ik op een doel mik en er drie pijlen langs schieten.
Toen trok ook de koning van Israël uit, veroverde de paarden en de strijdwagens, en richtte onder de Arameën een grote slachting aan.
Vervolgens stuur ik de jongen om ze op te rapen. Zeg ik tegen hem: De pijlen liggen vlak bij je, raap ze maar op, dan kun je voor de dag komen, want dan ben je veilig en is er, zowaar Jahwe leeft, geen gevaar.
Nu kwam de profeet weer bij den koning van Israël en sprak tot hem: Maar u nu sterk en overleg goed, wat u te doen staat; want over een jaar trekt de koning van Aram weer tegen u op.
Maar zeg ik tegen de jongen: De pijlen liggen verder op, dan moet je vertrekken, want dan heeft Jahwe je weggezonden.
Maar de hovelingen van den koning van Aram zeiden tot hem: Hun god is een berggod; daarom waren ze sterker dan wij. Wanneer we echter in de vlakte tegen hen strijden, zullen we zeker sterker zijn.
En wat onze overeenkomst betreft: Jahwe is voor altijd getuige tussen jou en mij.'
Doe nu zo: Zet de koningen af en vervang ze door stadhouders;
David hield zich dus buiten de stad schuil. Het werd nieuwe maan en de koning ging aan tafel voor de maaltijd.
dan kunt gij een even groot leger monsteren als gij verloren hebt, met evenveel paarden en strijdwagens. En als we dan in de vlakte tegen hen strijden, zullen we zeker overwinnen. Hij luisterde naar hun raad en deed het.
Hij zat op zijn gewone plaats, de plaats tegen de wand. Jonatan zat tegenover Saul en Abner naast hem, maar de plaats van David bleef leeg.
Het volgende jaar riep Ben-Hadad de Arameën weer op en trok naar Afek, om tegen Israël te strijden.
Die dag zei Saul er niets van; hij dacht: `Er zal hem iets overkomen zijn waardoor hij niet rein is; hij zal wel onrein zijn.'
Ook de Israëlieten werden gemonsterd en van levensmiddelen voorzien, en trokken hun tegemoet. Maar toen de Israëlieten tegenover hen lagen, leken ze wel een paar troepjes geiten, terwijl de Arameën het land overstroomden.
Maar toen de volgende dag, daags na de nieuwe maan, de plaats van David weer leeg bleef, vroeg Saul aan zijn zoon Jonatan: `Waarom is de zoon van Isaï gisteren en vandaag niet aan tafel gekomen?'
Toen kwam de godsman weer bij den koning van Israël en zeide: Zo spreekt Jahweh! Omdat de Arameën gezegd hebben: "Jahweh is een berggod en geen dalgod", dáárom zal
Jonatan antwoordde: `David heeft mij dringend verlof gevraagd om naar Betlehem te gaan.
Nadat ze zeven dagen tegenover elkaar hadden gelegen, kwam het op de zevende dag tot een treffen, waarbij de Israëlieten op één dag honderdduizend man voetvolk van de Arameën neersloegen.
Hij zei: Wees zo goed mij te laten vertrekken, want wij vieren een familieoffer in de stad en mijn broer heeft mij ontboden. Bewijs mij een gunst en laat mij gaan; dan kan ik mijn broers bezoeken. Daarom is hij niet aan de tafel van de koning verschenen.'
De overigen vluchtten naar Afek, de stad in; maar de stadsmuur stortte neer op de zeven en twintig duizend man, die waren overgebleven. Ook Ben-Hadad was naar de stad gekomen, en vluchtte van de ene schuilplaats naar de andere.
Toen werd Saul woedend op Jonatan en hij zei tot hem: `Jij hoerenkind! Ik weet best dat jij het met de zoon van Isaï houdt, tot je eigen schande en tot schande van de schaamte van je moeder,
Toen zeiden zijn hovelingen tot hem: We hebben gehoord, dat de koningen van het huis van Israël genadige koningen zijn. Laat ons daarom met een zak om de lenden en een touw om de hals naar den koning van Israël gaan. Misschien spaart hij uw leven.
want zolang de zoon van Isaï levend op de aarde rondloopt, ben jij niet veilig en je koningschap evenmin. Vooruit, stuur hem bij me. Hij is ten dode opgeschreven.'
Ze bonden dus een zak om de lenden en een touw om de hals, gingen naar den koning van Israël, en zeiden: Uw dienaar Ben-Hadad smeekt: Spaar toch mijn leven. Hij antwoordde: Leeft hij nog? Hij is mijn broeder!
Jonatan antwoordde zijn vader: `Waarom moet hij sterven? Wat heeft hij gedaan?'
De mannen beschouwden dit als een gunstig teken, gingen terstond op dit antwoord in, en zeiden: Ja, Ben-Hadad is uw broeder. Hij hernam: Gaat hem halen. En toen Ben-Hadad bij hem gekomen was, liet hij hem in zijn wagen stijgen.
Maar Saul wierp zijn lans naar Jonatan om hem te doden. Toen wist Jonatan dat zijn vader vastbesloten was David te doden.
Ben-Hadad stelde hem nu voor: De steden, die mijn vader van uw vader heeft afgenomen, geef ik u terug; ook moogt gij u in Damascus een eigen stadswijk aanleggen, zoals mijn vader in Samaria gedaan heeft. Achab antwoordde: Op die voorwaarde laat ik u vrij. Zo sloot hij een verbond met hem, en liet hem gaan.
Verontwaardigd stond hij van tafel op, en die tweede dag na de nieuwe maan at hij niet, omdat hij bedroefd was over David die door zijn vader beledigd was.
Maar nu sprak een profetenzoon op last van Jahweh tot een anderen: Ransel mij af! En toen deze weigerde, hem te slaan
De volgende morgen ging Jonatan de stad uit om David te ontmoeten; een kleine jongen ging met hem mee.
sprak hij tot hem: Omdat ge niet naar het bevel van Jahweh hebt geluisterd, zult ge, zodra ge zijt heengegaan, door een leeuw worden gedood. En werkelijk, zodra hij bij hem vandaan was, ontmoette hij een leeuw, die hem doodde.
Hij zei tegen de jongen: `Vlug, raap de pijlen op die ik afschiet.' Terwijl de jongen vooruitliep, schoot Jonatan een pijl af, over hem heen.
Daarna trof hij een anderen, en sprak: Ransel mij af! En deze sloeg hem zo hevig, dat hij gewond werd.
Toen de jongen bij de plek kwam waar de afgeschoten pijl moest liggen, riep Jonatan hem achterna.' De pijl ligt verderop.'
Nu ging de profeet heen, om den koning onderweg op te wachten; maar hij had zijn hoofddoek over zijn ogen getrokken en zich zo onkenbaar gemaakt.
Jonatan riep ook: `Vlug, schiet op, niet blijven staan!' Het knechtje van Jonatan raapte de pijl op en kwam ermee naar zijn meester.
Toen de koning voorbij kwam, riep hij hem jammerend toe en zeide: Toen uw dienaar het strijdgewoel had verlaten, kwam er een aanvoerder met een man naar mij toe, en zeide: "Bewaak dezen man; als hij vermist wordt, komt gij voor hem in de plaats, of
De jongen wist van niets; alleen Jonatan en David wisten waarom het ging.
Maar terwijl uw dienaar het een en ander te doen had, was hij opeens spoorloos verdwenen. De koning van Israël antwoordde hem: Dan krijgt ge ook volgens uw eigen woorden uw verdiende loon!
Nu gaf Jonatan zijn wapens aan zijn knechtje en zei hem: `Vooruit, breng die naar de stad!'
Nu deed hij vlug de hoofddoek van zijn ogen weg, waardoor de koning van Israël hem als een profeet herkende.
Toen de jongen weg was, kwam David voor de dag uit zijn schuilplaats bij de steen, wierp zich voorover op de grond en boog zich driemaal neer. Zij kusten elkaar en schreiden om elkaar, totdat David zich vermande.
En hij zeide tot den koning: Zo spreekt Jahweh! Omdat gij den man hebt vrijgelaten, die onder mijn banvloek stond, komt ge voor hem in de plaats, en uw volk voor zijn volk.
En Jonatan zei tot David: `Ga in vrede, want bij de naam van Jahwe hebben wij elkaar gezworen: Jahwe zal voor altijd getuige zijn van het verbond tussen jou en mij, tussen mijn nageslacht en het jouwe.'
Hierop ging de koning van Israël verdrietig en toornig naar huis; zo kwam hij in Samaria aan.
Niet beschikbaar in deze vertaling