1 Samuel 2
Alle 2 beschikbare vertalingen
Toen Davids einde naderde, gaf hij zijn zoon Salomon deze vermaningen:
Toen bad Hanna: `Om Jahwe juicht mijn hart; om Jahwe wordt mijn hoorn verheven, Ik doe mijn mond open tegen mijn vijanden, want ik verheug mij in Uw hulp.
Ik ga de weg van al wat leeft. Wees sterk, en toon u een man!
Er is geen heilige als Jahwe; buiten U is er niemand, geen rots is er als onze God.
Let op uw plichten jegens Jahweh, uw God; bewandel zijn wegen en onderhoud zijn wetten, geboden, verordeningen en voorschriften, zoals die in de wet van Moses beschreven staan, opdat Hij u voorspoed schenke bij al wat ge doet en waarheen ge ook gaat.
Praat toch niet steeds zo verwaand; laat uit uw mond geen vermetelheid komen. want Jahwe is een alwetende God: Hij weegt onze daden.
Dan zal Jahweh het woord gestand doen, dat Hij tot mij gesproken heeft, toen Hij zeide: Wanneer uw zonen acht geven op hun gedrag, en getrouw voor mijn aanschijn wandelen met geheel hun hart en geheel hun ziel, dan zal op Israëls troon nooit een afstammeling van u ontbreken.
De boog van de sterken is stukgebroken; zij die wankelden zijn met kracht omgord.
Overigens weet gij zelf, wat Joab, de zoon van Seroeja, mij heeft aangedaan, toen hij de beide veldheren van Israël, Abner, den zoon van Ner, en Amasa, den zoon van Jéter, vermoordde, om oorlogsbloed te wreken in vredestijd, en daardoor de gordel om mijn lenden en de schoenen aan mijn voeten met onschuldig bloed bevlekte.
Die overvloed hadden verhuren zich voor brood; die honger leden eten zich dik. De onvruchtbare baart, tot zevenmaal toe, de kinderrijke verwelkt.
Handel naar uw wijsheid en laat zijn grijze haren niet in vrede ten grave dalen.
Jahwe doodt en doet leven, Hij voert naar de onderwereld en Hij haalt er weer uit.
Voor de zonen van Barzillai uit Gilad moet ge goed zijn. Laat ze tot uw disgenoten behoren; ze hebben ook mij geholpen, toen ik voor uw broer Absalom vluchtte.
Jahwe maakt arm en maakt rijk, Hij vernedert en Hij verheft.
Dan hebt ge nog den Benjamiet Sjimi, den zoon van Gera uit Bachoerim. Hij heeft mij op onbeschaamde wijze vervloekt, toen ik naar Machanáim ging. Toen hij mij bij de Jordaan tegemoet kwam, heb ik hem bij Jahweh gezworen, dat ik hem niet met het zwaard zou doden,
Hij beurt de zwakke op uit het stof; Hij haalt de arme weg van de asbelt en geeft hem een plaats bij de groten; een erezetel wijst Hij hem toe. Van Jahwe zijn de zuilen der aarde: daarop heeft Hij de wereld gezet.
maar gij moogt hem niet onbestraft laten. Want ge zijt een wijs man en zult dus wel weten, wat u te doen staat, om zijn grijze haren bebloed naar het dodenrijk te zenden.
Hij behoedt de voeten van zijn vromen, maar de bozen komen in duisternis om, want niet door zijn eigen kracht is de mens sterk.
Toen ging David te ruste bij zijn vaderen en werd in de Davidstad begraven.
Die zich met Jahwe meten worden gebroken; uit de hemel laat Hij zijn donder over hen rollen. Jahwe oordeelt de aarde, tot aan haar grenzen. Hij geeft kracht aan zijn koning en verheft de hoorn van zijn gezalfde.
De tijd, die David over Israël geregeerd heeft, bedroeg veertig jaren; zeven jaren regeerde hij te Hebron, en drie en dertig te Jerusalem.
Daarop keerde Elkana terug naar zijn huis in Rama, terwijl de jongen, onder het toezicht van de priester Eli, in dienst bleef van Jahwe.
En Salomon besteeg de troon van zijn vader David, en zijn koningschap bleef onbetwist.
Nu waren de zonen van Eli echte booswichten; zij hadden geen eerbied voor Jahwe en hielden zich niet aan wat de priesters rechtens van het volk konden vragen.
Eens kwam Adoni-ja, de zoon van Chaggit, bij Bat-Sjéba, de moeder van Salomon. Zij vroeg hem: Komt ge als vriend? Hij antwoordde: Ja.
Liet namelijk iemand een offerdier slachten, dan kwam, als het vlees kookte, een knecht van de priester
En hij vervolgde: Ik zou u wel eens willen spreken. Ze zeide: Spreek.
en prikte met een drietand in de pot, de pan, de ketel of de kookpot, en alles wat dan aan de vork bleef zitten eigende de priester zich toe. Dat deden ze bij alle Israëlieten die daar, te Silo, kwamen.
En hij sprak: Gij weet, dat het koningschap mij toekwam, en dat heel Israël mij als den toekomstigen koning beschouwde; maar het koningschap is buiten verwachting mijn broer ten deel gevallen, omdat Jahweh het voor hem had bestemd.
Zelfs nog voor men het vet in rook had doen opgaan, kwam er al een knecht van de priester en zei tot degene die het offer opdroeg: `Geef de priester vlees om te braden! Maar hij wil alleen rauw vlees, geen gekookt.'
Nu heb ik u echter een verzoek te doen; wijs mij niet af. Ze antwoordde hem: Spreek.
En als de man dan zei: `Eerst behoort men toch het vet in rook te doen opgaan! Daarna kunt u zoveel nemen als u begeert' - dan zei de knecht: `Neen, u moet het nu geven; anders neem ik het met geweld.'
En hij sprak: Zeg aan koning Salomon, dat hij mij Abisjag van Sjoenem tot vrouw geeft; u zal hij dat niet weigeren.
Deze handelwijze van de knechten was in de ogen van Jahwe een zeer ernstige zonde: de mensen verloren hun eerbied voor het offer van Jahwe.
En Bat-Sjéba zei: Goed; ik zal voor u met den koning spreken.
Intussen deed Samuël dienst in het heiligdom van Jahwe; de jongen droeg om zijn middel een linnen efod.
Toen nu Bat-Sjéba bij koning Salomon kwam, om hem over Adoni-ja te spreken. stond de koning op, liep haar tegemoet en wierp zich voor haar neer; daarna ging hij op zijn troon zitten, en liet voor de koningin-moeder een zetel plaatsen; deze zette zich aan zijn rechterhand.
Zijn moeder maakte elk jaar een manteltje voor hem en bracht dat voor hem mee, als zij met haar man het jaarlijkse offer kwam opdragen.
Nu sprak zij: Ik heb u een klein verzoek te doen; wijs me niet af. De koning antwoordde: Vraag maar moeder, want u weiger ik niets.
Dan zegende Eli Elkana en zijn vrouw en zei hij: `Moge Jahwe u uit deze vrouw nog nakomelingen geven in plaats van de afgesmeekte die u aan Jahwe hebt afgestaan.' Daarna gingen zij terug naar hun woonplaats.
Toen sprak zij: Geef Abisjag van Sjoenem aan uw broer Adoni-ja tot vrouw.
Jahwe zag inderdaad naar Hanna om; zij werd zwanger en zij bracht nog drie zonen en twee dochters ter wereld. Intussen groeide de jonge Samuël op bij Jahwe.
Maar koning Salomon antwoordde zijn moeder: Hoe kunt ge Abisjag van Sjoenem voor Adoni-ja vragen? Vraag liever het koningschap voor hem; hij is toch mijn oudere broer, en de
Toen Eli, die reeds hoogbejaard was, hoorde wat zijn zonen de Israëlieten allemaal aandeden, en dat zij sliepen met de vrouwen die dienst deden bij de ingang van de tent van de samenkomst,
En koning Salomon zwoer bij Jahweh: Zo mag God met mij doen en nog erger, als Adoni-ja dit niet met de dood bekoopt.
zei hij tot hen: `Waarom doen jullie dergelijke dingen, die wandaden waarover het hele volk bij mij komt klagen?
Zo waar Jahweh leeft, die mij aangesteld en op de troon van mijn vader David geplaatst heeft, en mij een huis heeft gesticht, zoals Hij beloofd had; vandaag nog zal Adoni-jáhoe sterven.
Neen, mijn zonen, de verhalen die ik hoor zijn niet fraai! Jullie maken dat het volk van Jahwe zondigt.
Daarop beval koning Salomon Benajáhoe, den zoon van Jehojada, hem neer te stoten. Zo stierf hij.
Als een mens tegen een ander mens misdoet komt God tussenbeide, maar als een mens tegen Jahwe misdoet, wie komt er dan tussenbeide?' Maar zij luisterden niet naar hun vader, want Jahwe wilde hen doden.
Tot den priester Ebjatar zei de koning: Ga naar uw landgoed te Anatot; want al zijt ge de dood schuldig, toch zal ik u thans nog niet doen sterven, omdat gij de ark van Jahweh voor mijn vader David gedragen en al het leed van mijn vader gedeeld hebt.
De jonge Samuël groeide echter op en werd steeds meer geliefd, zowel bij Jahwe als bij de mensen.
Zo verdreef Salomon Ebjatar uit Jahweh’s priesterschap, opdat vervuld zou worden,
Op een dag kwam een man Gods bij Eli en zei tot hem: `Zo spreekt Jahwe: Ik heb Mij duidelijk geopenbaard aan het huis van uw vader, toen het in Egypte tot het hof van Farao behoorde.
Toen Joab dit alles hoorde, vluchtte hij naar de tent van Jahweh en greep de hoornen van het altaar; want Joab had partij gekozen voor Adoni-ja, hoewel hij het voor Absalom niet had gedaan.
Ik heb het boven alle stammen van Israël uitverkoren om mijn priesters te zijn, om mijn altaar te bestijgen, wierook te branden en in mijn dienst de efod te dragen. Aan het huis van uw vader heb Ik alle offergaven van de Israëlieten toevertrouwd.
Nu berichtte men aan koning Salomon, dat Joab naar de tent van Jahweh was gevlucht, en bij het altaar stond. Daarom zond Salomon Benajáhoe, den zoon van Jehojada, er heen met de opdracht: Ga en stoot hem neer.
Waarom aast u dan op de slacht - en meeloffers die Ik heb voorgeschreven, en waarom ontziet u uw zonen meer dan Mij, dat jullie je vetmest met het beste deel van de meeloffers van mijn volk Israël?
Benajáhoe kwam bij de tent van Jahweh en zei tot Joab: De koning beveelt u, naar buiten te komen. Maar deze antwoordde: Neen, want hier wil ik sterven. Benajáhoe bracht dit antwoord aan den koning over en zeide: Zo en zo heeft Joab gesproken en mij geantwoord.
Daarom zegt Jahwe, de God van Israël: Ik heb uw wel plechtig beloofd dat uw huis en het huis van uw vader voor altijd in mijn dienst zou staan, maar nu zegt Jahwe: Dat nooit! Ik eer wie Mij eren, maar wie Mij verachten worden vervloekt.
Toen beval hem de koning: Doe zoals hij gezegd heeft; sla hem neer en begraaf hem. Zo zult ge het onschuldige bloed, dat Joab vergoten heeft, van mij en het huis mijns vaders wegnemen,
Voorwaar, de dagen komen dat Ik uw kracht en de kracht van uw familie zal breken, zodat er in uw huis nooit meer iemand oud zal worden.
en zal Jahweh zijn bloed op zijn eigen hoofd doen neerkomen, omdat hij twee mannen, eerlijker en beter dan hij, heeft neergeslagen en buiten weten van mijn vader David met het zwaard heeft vermoord: Abner, den zoon van Ner, den legeroverste van Israël, en Amasa, den zoon van Jéter, den legeroverste van Juda.
In uw nood zult gij met lede ogen naar alle weldaden zien die Jahwe de Israëlieten bewijst; in uw huis zal niemand oud worden.
Zo zal hun bloed voor altijd neerkomen op het hoofd van Joab en zijn nakomelingen; maar met David en zijn nakomelingen, zijn huis en zijn troon, zal het heil van Jahweh in eeuwigheid zijn!
Een van u zal Ik niet van mijn altaar verwijderen, om uw ogen te laten verkwijnen en uw ziel te laten versmachten, maar de anderen, heel de aanwas van uw huis, zullen sterven in de kracht van hun leven.
Toen ging Benajáhoe, de zoon van Jehojáda, heen, sloeg Joab neer en doodde hem; hij werd in zijn huis in de woestijn begraven.
En datgene wat uw twee zonen, Chofni en Pinechas, zal overkomen, zal voor u een teken zijn: op dezelfde dag zullen beiden sterven.
En de koning stelde Benajáhoe, den zoon van Jehojada, in Joabs plaats over het leger aan, en den priester Sadok in de plaats van Ebjatar.
Dan zal Ik een betrouwbaar priester aanstellen, die naar mijn hart en in mijn geest zal handelen. Ik zal een duurzaam huis voor hem bouwen, zodat hij heel zijn leven in dienst kan staan van mijn gezalfde.
Nu ontbood de koning Sjimi, en zeide hem: Bouw u een huis te Jerusalem en vestig u daar; gij moogt de stad volstrekt niet uitgaan, waarheen dan ook.
Wie er dan in uw huis nog over is gebleven, zal zich voor hem komen neerbuigen om een stukje zilver of een snee brood, en hij zal zeggen: Neem mij toch in de een of andere priesterklasse op; dan heb ik tenminste een stuk brood om te eten.'
Want wanneer gij de stad verlaat, al was het maar even over het Kedrondal, dan kunt ge er zeker van zijn, dat ge sterven zult, en dan komt uw bloed op uw eigen hoofd neer.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Sjimi zei tot den koning: Goed; wat mijn heer en koning bevolen heeft, zal uw dienaar doen. En Sjimi bleef geruime tijd te Jerusalem wonen.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Maar na verloop van drie jaar vluchtten eens twee slaven van Sjimi naar Akisj, den zoon van Maäka, den koning van Gat. Toen Sjimi het bericht ontving, dat zijn slaven zich in Gat bevonden,
Niet beschikbaar in deze vertaling
stond hij op, zadelde zijn ezel en begaf zich naar Akisj te Gat, om zijn slaven te halen; daarna verliet Sjimi Gat en bracht zijn slaven naar huis terug.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Maar toen Salomon vernomen had, dat Sjimi uit Jerusalem naar Gat gegaan en weer teruggekeerd was,
Niet beschikbaar in deze vertaling
ontbood hij hem en zeide: Heb ik niet bij Jahweh gezworen en u uitdrukkelijk gewaarschuwd: Wanneer ge Jerusalem verlaat, waarheen dan ook, dan kunt ge er zeker van zijn, dat ge sterven zult? Toen hebt gij gezegd: Goed; ik heb het gehoord.
Niet beschikbaar in deze vertaling
Waarom hebt ge u dan niet gestoord aan de eed bij Jahweh en aan het gebod, dat ik u gegeven heb?
Niet beschikbaar in deze vertaling
En de koning vervolgde tot Sjimi: Gij kent zelf al het kwaad, dat uw geweten u ten aanzien van mijn vader David verwijt. Jahweh doet uw boosheid op uw eigen hoofd neerkomen;
Niet beschikbaar in deze vertaling
maar koning Salomon zal gezegend zijn, en Davids troon vast staan voor Jahweh’s aanschijn
Niet beschikbaar in deze vertaling
Daarop beval de koning Benajáhoe, den zoon van Jehojada, hem buiten neer te slaan. Zo stierf hij. Nadat de koninklijke macht in de hand van Salomon verzekerd was,
Niet beschikbaar in deze vertaling